Mijn zinnen
Hij voelde de misselijkheid opkomen, rende de binnenplaats op en gaf over op een dwergpalm. (Michel Houellebecq, De kaart en het gebied)
Hoe meer ik naar de bedding van de rivier keek, naar de Causse de Blandas en de bergen in de verte, hoe meer ik me realiseerde wat ik eigenlijk al wist – dat vergeleken met de ouderdom, de schoonheid en de macht van die rotsen politiek een volstrekt onbeduidend onderwerp was. (Ian McEwan, Zwarte honden)
Vruchtbaar, wist ik, was alleen het gecontroleerde exces. (Cyrille Offermans, Dood van een leraar)
Na de broekrok is een hoofd vol henna de belangrijkste oorzaak van lusteloosheid bij middelbare mannen. (Midas Dekkers, Rood)
De droom van Schönberg, dat de postbode op straat twaalf-tonige muziek zou fluiten, is op een perverse manier bewaarheid geworden: de postbode is er, hij is geen nazi, hij fluit, alleen is de muziek die van Vodafone. (Alessandro Baricco, De barbaren)
Ergens, in de verte, ver in de verte, in de verste verten der verten, liggen de Amandelen. (Emile Hollman, Zilver & Antraciet)
En het zal gezien worden hoe de engelen ons wassen tot wij wederom jong en schoon zijn, en ons rijstepap voeren met zilveren lepels. (Gerard Reve, Het Boek Van Violet En Dood)
FONS GERAETS
Raga
Zijn dood, tien jaar geleden, greep me erg aan. Ik heb ook al zijn slechte en obscure platen. In een vers gekocht maar teleurstellend koffietafelboek lees ik over zijn leven. Er is een bedroevend voorwoord van Paul Theroux. Hij brengt geen nieuws, komt met geen enkel nieuw inzicht over werk en leven van George Harrison. Hij verklaart hem dood. Al wordt het ene na het andere saluut aan de jubilerende overledene gebracht.
Ik moet aan zijn broervriend Ravi Shankar denken. Wanneer is die ook alweer overleden? Ooit heb ik hemel en aarde bewogen om de sitarspeler te interviewen in Brussel. Ik verdwaalde jammerlijk en toen ik het logeeradres van de meester eindelijk had gevonden, bleek hij al te slapen. “Ik kon bij Elvis of wie dan ook over de vloer komen”, George in de koffietafelhagiografie. “Maar Ravi was de eerste mens die echt indruk op me maakte, en meteen ook de enige die geen indruk op míj probeerde te maken.”
Op zoek naar Ravi’s sterfdag stuit ik op een recensie in de Los Angeles Times van 30 september 2011. Ravi is niet dood. Hij leeft, is 91 en in ‘high spirits’. Bij de derde raga bindt hij een doek om de snaren en zegt hij: laat ik eens iets nieuws proberen.
BAR TABAC
In mijn ouderlijk huis bevond zich één echt schilderij. Het hing schuin boven de televisie. Als ik naar de Fabeltjeskrant keek, zag ik het vanuit een ooghoek: een witte lijst, een machtige, blauwgrijze plataan met een raar laag hekje eromheen, een vrouw met een driehoekige bos zwart haar die recht op me afkwam en een rij pastelkleurige huizen. Op één ervan stond ‘BAR TABAC’. Het schilderij stelde een pleintje in Zuid-Frankrijk voor.
Voordat ik geboren werd, gingen mijn ouders vaak in Frankrijk op vakantie, maar hier waren ze nooit geweest. Mijn vader had het doek direct bij de schilder gekocht. Hij was er speciaal voor naar Loosdrecht gereden en had er, zo zei hij, een half maandsalaris aan besteed. Het moest dus wel een echt kunstwerk zijn.
Toen mijn ouders naar een appartement verhuisden, ging het schilderij mee. Nu kwam het boven de bank te hangen. Het hoorde bij hen zoals de Eiffeltoren bij Parijs.
Dit voorjaar kreeg mijn vader een beroerte. Na wat omzwervingen door ziekenhuizen en revalidatiecentra kwam hij terecht in een witte, vierkante kamer in een verzorgingstehuis. Hij zat er stilletje voor het raam en herkende zijn eigen kleren niet. Het schilderij herkende hij wel.
DUNCAN LIEFFERINK
Bedevaartsoord aan de Leidsekade
Officieus was hij allang heilig verklaard, 2011 was het jaar waarin dat, kort na zijn overlijden, officieel is gebeurd. Doodgaan moet voor hem een fluitje van een cent zijn geweest. Op weg naar de Olympus, waar hij een plekje had gereserveerd tussen Homerus en Dante, liet hij in diverse tv-programma’s zelftevreden weten dat de dood er niet is zolang we bestaan “en wij er niet meer zijn zodra de dood er is.” Geen speld tussen te krijgen.
Zijn discipelen knikten eerbiedig. Niemand viel het op dat hij die wijsheid had gejat van een oude Griek, Epicurus, al mag niet worden uitgesloten dat hij dat zelf niet meer wist, het was immers lang geleden dat hij nog wel eens een boek van een ander las. In zijn werkkamer, waarvan de museale bestemming met gepaste eerbied werd aangekondigd, bevinden zich, afgezien van een weinig stijlvast interieur, uitsluitend boeken en voorwerpen die rechtstreeks naar zijn eigen Opus verwijzen, zoals dat Opus ook meer en meer het adembenemende karakter van een tautologisch spiegelpaleis kreeg.
Met het oog op zijn postume roem bewaarde hij van jongs af aan elk snippertje tekst. “Quatsch” en “hemeltergende wartaal”, beoordeelde een collega met recht van spreken zijn filosofische en kosmogonische exercities. In Nazi te Venlo (2011), door geen enkele Nederlandse krant besproken, formuleert een jongere collega een paar heiligschennende hypothesen over zijn oeuvre die in de buurt van de Leidsekade zelfs fluisterend niet herhaald mogen worden.
CYRILLE OFFERMANS
Het jaar van de sci fi
Hij kamde zijn scheiding te kort bij zijn oor. En hij had een snor. Jan Hendrik Leopold, geboren 1865, dood in 1925, was een brombeer. Waarom maakt een mens anders gedichten? Toch niet van contentement. In 1895 begon Jan Hendrik Leopold twee kwatrijnen met O, als ik dood zal, dood zal zijn.
Ik heb er wat aan gehad dit jaar, aan het bewijs dat verdriet ouderwets is. Net als aan Brother, Can You Spare a Dime, een liedje van Rudy Vallee uit 1931. “They used to tell me I was building a dream, so I followed the mob. When there was earth to plough or guns to bear, I was always there on the job.” Het vrolijke wijsje dartelt gelijk een jong konijn door een bommenveld. Pwep, pwep, zieziezie, trompetjes en violen. Het is een troost dat grote depressies niets nieuws zijn.
Sommige professoren moeten ervan zuchten, van het geloof dat er uiteindelijk nooit wat verandert. Het fnuikt de zin in vooruitgang. Maar misschien is de toekomst alles wat je vroeger hebt begrepen.
Of hoe eigentijds is kunst? Saul Leiter leeft nog. Hij is 88 jaar en als smeltwater zo fris. Idem zijn schilderwerk en fotografie. Alleen ben ik niet naar zijn tentoonstelling gaan kijken. Er is nog tijd genoeg, hoop ik. Tenzij 2012 het jaar van de sci fi wordt, de science fiction. Dat het dan maar snel voorbij is.
AN OLAERTS
God de schrijver, de schrijver God
Soms maak je indruk door weg te blijven.
Na afloop van een literaire happening in Maastricht, waar ik dus niet bij was, werd me onlangs hel en verdoemenis toegewenst door een schrijver in wiens lijf een overdosis frustratie en de hectiek van het moment tot een schuimbekkende cocktail had geleid. De hoofdredacteur van dit blad (ik dus) zou in een vorig leven vernietigende recensies geschreven over al zijn romans, en hem vervolgens in Zuiderlucht vanaf het eerste nummer hebben geboycot. En dat terwijl hij al die jaren zijn vers verschenen boeken trouw naar de redactie laat sturen!
Ooit, het moet rond 1990 zijn geweest, heb ik één verhalenbundel van de man omschreven als nostalgisch geneuzel – in veel nettere bewoordingen dan ik nu doe. Van een boycot in ZL is geen sprake, simpelweg omdat we niet van de recensies zijn. En zijn nieuw verschenen boeken hebben de redactie nooit bereikt, hetgeen hier niet als als een gemis is werd ervaren.
Dat een kunstenaar een God in zijn eigen universum is, respect! Het zal nodig zijn om overeind te blijven in dat klotebestaan. Maar waarom (genoemde schrijver is soldaat in een leger van gelijkgestemden) voelt driekwart van de kunstenaars van boven de vijftig, ook succesvolle, zich zo miskend? Bestaan daar geen pilletjes voor?
WIDO SMEETS
Roestvorming
Bij de protestbewegingen was dit jaar de creatieve bloedarmoede troef. Verzet tegen kunstbezuinigingen dat weinig verder kwam dan een schreeuw om cultuur. Wereldwijde kampeersessies tegen marktdictatuur zonder duidelijke leiding, doel en alternatieven.
Misschien moet een mens de mix van verontwaardiging, verrassing en vernieuwing dan maar gaan zoeken in de schoonheid van de vernietiging. Al heeft het iets pervers en duivels. Alsof je zoals Karlheinz Stockhausen de aanval op de Twin Towers het grootste kunstobject aller tijden noemt.
In de wachtkamer van de tandarts las ik het blad Navenant, normaal een onbedoelde parodie (op zich al een prestatie) op de Limburgse glossy Chapeau. Daarin een interview met het VVD-Tweede Kamerlid Karin Straus. Het fijne van de nieuwe polarisatie is dat alle clichés en karikaturen weer mogen. De Midden-Limburgse politica was gefotografeerd op de golfbaan, in roze polo, met een kekke zonnebril als diadeem op het hoogblonde hoofd. De echte parel was de tussenkop die de lezers het vraaggesprek in moest trekken: “De ‘linkse hobby’s’ zijn dagelijkse kost en permanent evenals de roestvorming op de golfstokken.”
Laat het gerust even op u inwerken. De tijdgeest samengebald in één zin kromtaal.
Creativiteit als corrosie van de maatschappij. Marchel Duchamp meets Eugène Ionesco meets Wim T. Schippers. Onovertroffen!
PAUL VAN DER STEEN