Zuiver

“Wacht maar”, hijgde Methusalem aan de bar van een donker hol waar we net op Prince hadden gedanst. “Als het 1999 is, ben je net zo’n ouwe zak als ik.”

Zo lang ken ik hem al. Sindsdien zien we elkaar precies een keer per jaar. In een restaurant. Waar we in één avond het voorafgaande jaar bespreken. We nemen de beste wijn mee die we hebben gedronken en doen elkaar de drie mooiste cd’s van het jaar cadeau. Met onze levens zijn we meestal snel klaar: same shit, different year. Dan hebben we zes muzikale minicolleges voor de boeg.

2016 was een vreselijk muziekjaar, we konden het bijna schriftelijk af doen met Bowie, Cave, Cohen en Radiohead. En een kruisje achter Prince en youngblood Leon Russell.

Methusalem schoof met een delphische blik zijn laatste troef tussen de sushi. Hij liet zijn hand nog even op het hoesje liggen. Triomfantelijk veegde hij alle grootheden van tafel met The Slow Show. Nooit van gehoord.

Al in de auto op de terugweg viel ik voor hun album Dream Darling. Onmogelijke stem, blazers, strijkers, een koor, woorden soms zo zwaar dat je ze je brein in moet tillen. De bevrijding zit opgesloten in muziek. Everything is Changin’ zingt Rob Goodwin; vasthouden, loslaten, behouden wat onverwoestbaar en zuiver is. Plaat uit 2016 die de soundtrack van 2017 werd.

EMILE HOLLMAN

tekening Rowland Jones

tekening Andrea Bertus

Koekoeksjong

De P.C. Hooft-prijs voor beschouwend proza is dit jaar toegekend aan Bas Heijne. Laat ik er geen doekjes om winden, ik vind dat een aanfluiting. Wat mij betreft is die toekenning aan de NRC-columnist minstens zo controversieel als die van de Nobelprijs voor Literatuur aan Bob Dylan.

Het is niet dat ik zijn columns niet waardeer. Ik lees ze elke week, vaak met instemming, hoewel ik zijn gehamer op gemeenschapszin en de noodzaak tot het zoeken van verbinding achterhaalde en onwenselijke romantiek van christelijke snit vind. Maar de P.C. Hooft-prijs is een literaire prijs, en met literatuur heeft het werk van Heijne nauwelijks nog iets te maken. In zijn jonge jaren schreef hij weliswaar twee weinig opzienbarende romans, maar dat is lang geleden, Heijne heeft de laatste jaren bij herhaling te kennen gegeven dat hij niet meer veel ziet in literatuur, dat de invloed die literatuur nog heeft op maatschappelijke ontwikkelingen hem te gering is.

Het meest nadrukkelijk heeft hij die visie uiteengezet in het boekje Echt zien (2011). Daarin beweert Heijne weliswaar “hartstochtelijk te zijn blijven geloven” in de roman, maar blijkt er zelf steeds minder verzot op. Sterker, het lezen gaat vaak gepaard met “weerzin”. Aansprekende voorbeelden noemt hij niet. Liever klopt hij zichzelf op de borst: romans leren hem niks meer, zegt hij, zijn “eigen ervaring was die van de auteur vooruit.” Dank je de koekoek, romans van na de Tweede Wereldoorlog komen in zijn betoog nagenoeg niet voor, verder dan Couperus is hij nooit gekomen.

CYRILLE OFFERMANS

Leemte

Na decennia oefenen lukt het me geregeld om bij kunst een al dan niet zelfverkozen orde in mijn hoofd los te laten. Toch blijft de neiging tot ordening en oordeel zich opdringen.

Zo betrapte ik me er laatst op dat ik de film Loving Vincent zat te beoordelen aan de hand van een matrixje: vier vakjes met ‘concept’ aan de horizontale (goed of slecht) en ‘uitvoering’ (goed of slecht) aan de verticale kant. In dit geval was het oordeel: concept goed, uitvoering slecht.

De kunst die mij het meest beroert, laat zich niet in rationele mallen vatten: muziek, een dichtregel, de blik van Scarlett Johansson. Veelal zijn het grootse details, kleine doorkijkjes op het onbenoembare: een krabbel van Jan Schoonhoven, drie gitaarnoten door Marc Ribot of een abstract filmfragment van Nathaniel Dorsky. Daar komt geen concept aan te pas. Ook niet aan dé kruimel van dit jaar, een zin, van Frans Kellendonk, die ik enkele maanden geleden las in zijn essay Beeld en Gelijkenis uit 1983. “Ik heb in het hart van de schepping een leemte ontdekt waar God, als hij bestaat, mooi in zou passen.”

STAN VAN HERPEN

tekening Rowland Jones

tekening Rowland Jones

Koning en clochard

Zonder die muzikale journalist uit Heerlen bij wie ik inwoonde, had ik 25 jaar terug – als student journalistiek én fan – nooit in Turnhout om de tafel gezeten met Guido Belcanto. Charmezanger uit de Noorderkempen, in 1953 geboren als Guido Versmissen. Cavalier seul. Zeerover zonder boot. Man van lichte zeden. Ex-travestiet, met spijt. Koning én clochard.
Met een fraai zoveelste album op zak (Liefde & Devotie) vlamt Belcanto nog steeds op de bühne, zo mochten we laatst aanschouwen in een vol Cultureel Centrum in Berchem. Voor het grote publiek is hij een zonderling, maar wel eentje met stiekem tal van Vlaamstalige classics op zak. Maar een echte hit, die scoorde hij nooit.

Dit najaar leek het dan toch te gaan lukken, met Johnny vergeet me niet, een tintelfrisse remake van een muffige cover van een uitgekauwd rock-’n-roll-lied van de Tilburgse kermisartiest Henk van Broekhoven, alias John Spencer. Alleen Belcanto komt ermee weg. Waar Spencer reeds in 1976 de Vlaamse Top 17 binnendrong met Call It Love, bereikte ook onze favoriete Belse zanger met zijn versie van ‘Johnny’ nummer 17. Van de Tipparade. Amai.

DIETER VAN DEN BERGH

Religie

Bijna tien jaar geleden kraaide het oproer in het Van Abbemuseum in Eindhoven. In een debat werd directeur Charles Esche beschuldigd van marxisme. Zijn reactie: “Ik houd me bezig met de toekomst van de kunst. Hoe kan ik me daarbij baseren op een manifest uit 1848?”

De onverstoorbare Esche zit er nog steeds, met meer verve dan ooit. Dit najaar presenteerde hij twee langlopende exposities, The Making of Modern Art en The Way Beyond Art. Wie er geen punt van maakt zijn opvattingen over beeldende kunst af en toe grondig binnenstebuiten te keren, kan er zijn hart leegeten. Dat gaat overigens niet vanzelf – maar moeten dingen altijd vanzelf gaan?

Over toekomst gesproken. In het Van Abbemuseum is Old House van Rabih Mroué te zien, een filmpje van amper anderhalve minuut waarin het instorten van een oud huis keer op keer wordt teruggespoeld. In de voice over vertelt Mroué over herinneren en vergeten, die eindeloze repetitie in ons hoofd, de ruggengraat van ons bestaan.

Het oude huis richt zich steeds weer op, maar dat is filmische manipulatie. In werkelijkheid zal de vergetelheid het winnen van de herinnering en zal het stof over alles neerdalen. Zo zit het tenminste in onze vastgeroeste, atheïstische hoofden. Mroué houdt liever vast aan een andere perspectief: “Ik wed dat de dood me alles opnieuw zal laten ontdekken”.

WIDO SMEETS

tekening Rowland Jones

tekening Rowland Jones

Magneetje

Ik weet nooit zo goed hoe me te gedragen in een museum. Ik bedoel, wat móet je met zo’n kunstwerk. In de popzaal, waar ik me al jaren het meest thuis voel, is het eenvoudig. Je danst en je schreeuwt. Klimt op elkaars schouders en breekt een paar ribben. Alles om de opwinding uit het zinderende lijf te krijgen. Zet mij een half uur tegenover Mark Rothko’s Black-Form Paintings en ik krijg evengoed de behoefte om een moshpit te starten. Maar dat valt dan weer buiten de etiquette van het museum. Dus blijf je maar een beetje lullig staan kijken.

Afgelopen jaar was ik in Tate Britain voor het retrospectief van David Hockney. Er was geen opwinding. Niemand schreeuwde. Iedereen slenterde maar wat langs de doeken, de handjes keurig ineen gevouwen op de rug. Bij My Parents (een portret van Hockney’s ouders) bleef ik staan: moeder in haar mooiste jurk, vader die de krant leest. Ik voelde de ontroering van kruin tot teen, wilde iemand omhelzen, applaudisseren, desnoods met een aansteker zwaaien. Zo heb ik nog een kwartier gestaan, als een borrelende fluitketel die niet mag fluiten.

Ik stamelde tegen mijn vriendin dat ik nog nooit zoiets moois had gezien. Dat begreep ze wel. Daarna kochten we in de shop een Hockney-magneetje voor op de koelkast. Je moet toch iets.

THOMAS SNOEIJS

Dictatuur

De vraag ‘Echt of onecht?’ in de kunst betekende dat tot voor kort ongeveer hetzelfde als ‘Nep of niet?’ Inmiddels gaat het niet meer over het ontmaskeren van vervalsingen. ‘Echt’ betekent uit het leven gegrepen. Een slimme kunstenaar graaft zich tegenwoordig autobio. Dat verkoopt. Dat zorgt voor de hapklare promopraatjes waar media dol op zijn. Dat maakt dat iemand makkelijk kan aanschuiven aan talkshowtafels waar elk onderwerp het liefst wordt gereduceerd tot het hoogstpersoonlijke.

Wee het gebeente van de kunstenaar die zich dichterlijke vrijheden veroorlooft bij het verbeelden van belevenissen. Het verkopen van kinderporno uit de verzameling van haar broer was schrijfster Charlotte Mutsaers uiteindelijk misschien wel minder kwalijk genomen door de publieke opinie dan dat wat ze nu probeerde uit te leggen: dat ze als romancier een loopje met de werkelijkheid had genomen.

Vreemd genoeg ontbreekt dezelfde kritische houding van de publieke opinie steeds vaker bij de beoordeling van fake-news of de als realitysoap opgediende, vooraf gescripte levensverslagen van de sterren. Zoals vele andere dictaturen voor haar, legt ook de dictatuur van de domheid kunstenaars hyperrealisme op. Ook als wapen tegen hun pretenties: want waar blijven we als chronisch angstige samenleving wanneer de meest vrije geesten zich vrijheden gaan permitteren?

PAUL VAN DER STEEN

tekening Rowland Jones