Sommige kunstenaars worden vastgeketend aan één werk, één gebeurtenis, één detail. Van Gogh en het oor. Duchamp en het urinoir. Hetzelfde overkwam Aad de Haas: voor altijd verbonden aan dat éne conflict, over de kerk van Wahlwiller. Maar er was veel meer.
Aad de Haas was een vrijgevochten Rotterdammer, een vurig katholiek, een stokebrand, een verzetsman en een kunstenaar met temperament. In de oorlog belandde hij in Zuid-Limburg, waar hij onderdak en emplooi vond, en waar hij zijn hele leven zou blijven. Als gelovig mens maakte hij veel werk voor religieuze gebouwen, maar daarnaast veel vrije schilderkunst, portretten, houtsnedes, etsen – alles bij elkaar een gevarieerd en levendig oeuvre waarvan in de provincie Limburg en daarbuiten nog veel te vinden is. De Stadsgalerij Heerlen, bijvoorbeeld, kocht eind vorige eeuw zo’n 250 werken uit De Haas’ nalatenschap.
Zo hangt er in het raadhuis van Landgraaf een serie opmerkelijke schilderingen van zijn hand. Het is een kruiswegstatie, veertien afbeeldingen van de laatste tocht van Jezus geschilderd in een rake, direct getekende stijl met opvallend contrasterende kleuren. Het is een raar gezicht: de schilderingen zijn uit een muur gehakt en hangen als grote brokken metselwerk op een wand in dat onooglijke gemeentehuis, toch al niet echt een plek waar je een mars naar Golgotha verwacht. Maar dan is het ook nog eens een versie die er niet om liegt: de schilder heeft het lijden scherp aangezet. De Romeinse soldaten die Christus aan het kruis nagelen dragen Duitse helmen. De hoofdpersoon is mager en geteisterd, de ogen toegeknepen, de vingers in doodsnood gesperd. De doornenkroon lijkt uit zesduims spijkers te bestaan.
Aad de Haas (1920-1972) maakte deze kruisgang in 1958 voor de kapel van het St.-Jozefsziekenhuis van Heerlen. Toen die in 1970 werd gesloopt kon een bewonderaar van zijn werk voorkomen dat de kruisgang verloren ging. De afbeeldingen werden uit de muur gezaagd, opgeslagen, en in 1987 aan de gemeente Landgraaf geschonken. Daar hangen ze nu: uit hun verband, zonder de gelovige context, vervreemd. Voor leven en werk van De Haas is dat exemplarisch.
In navolging van een doorlopende wisselpresentatie in Schunck Heerlen wijdt de Kunsthal Rotterdam dit najaar een overzichtstentoonstelling aan zijn werk. Het is een eervolle presentatie omdat De Haas – met alle respect – niet tot de grootste naoorlogse kunstenaars van ons land behoort. Hij stierf jong; in de korte tijd tussen zijn afstuderen in 1942 en zijn dood varieerde hij bovendien sterk in stijl en medium. De tentoonstelling toont honderdtien schilderijen en een overzicht van de Haas’ grafiek, tekeningen. Er staan ook meubels die door De Haas werden beschilderd.
De tentoonstelling biedt zicht op een rusteloos, misschien wel grillig kunstenaarschap, waarin emoties altijd aan de oppervlakte liggen. Het ene ogenblik is de Haas een vinnige, hoekige expressionist, vergelijkbaar met Otto Dix of Max Beckmann, maar even later vertoont hij een Chagall-achtige spiritualiteit in een ‘doezelende’ stijl die aan Redon doet denken, elegisch, zacht, dromerig en harmonisch. Er zit een chronologie in die stijlveranderingen, maar toch ook weer niet: alles kan altijd opduiken. Het is duidelijk dat er in zijn borst allerlei stijlen en vormen om voorrang streden.
De oorlog is de katalysator van De Haas’ rusteloosheid. Al in zijn studietijd keert hij zich openlijk tegen de bezetter, die al voor zijn afstuderen werk in beslag neemt. Toch blijft hij ook daarna stoutmoedig exposeren en wordt hij gevangengezet. Wanneer de Gestapo op het punt staat de ‘ontaarde’ kunstenaar om het leven te brengen, wordt hij om onverklaarbare redenen vrijgelaten en hij duikt onder in Zuid-Limburg. Daar weet hij ternauwernood te overleven. Een bevriende pastoor helpt hem aan onderdak en daarna, als de oorlog voorbij is, aan een opdracht: de beschildering van het interieur van het St. Cunibertuskerkje in Wahlwiller. Een kruisgang, een altaarstuk en grote figuren op de wanden. In 1947 begint hij er aan.
Wie dat werk anno 2011 ziet kan zich de rel die volgde nauwelijks voorstellen. De Haas schilderde zijn kruisgang in zijn ‘doezelende’ stijl. De achtergrond is helder goudgeel, de figuren hebben vage contouren en kinderlijke vormen, alleen hun ogen zijn als zwarte kooltjes herkenbaar, waardoor de ernstige gebeurtenissen een poëtische, meditatieve waarde krijgen. Op de wanden van de kerk en boven het altaar maakte hij grotere schilderingen van Bijbelse figuren, engelen en heiligen op groene en paarse fonds. Het geheel doet denken aan vroegchristelijke decoraties als in de catacomben van Rome, de mozaïeken van Ravenna of de eerste werken van Giotto.
Naar verluidt ging De Haas geheel in het werk op. Hij stond gehuld in een oude pij op de steiger en voelde zich volkomen deelnemer aan het lijden van Christus. De burgers van Wahlwiller kwamen kijken. Ze vonden het best mooi, maar dat gold niet voor iedereen. De kritiek kwam uit verdachte hoek, van de criticus Albert Kuyle, een verstokte katholieke fascist die in de oorlog volkomen aan de verkeerde kant had gestaan. Zonder het werk zelf te hebben gezien trok Kuyle van leer tegen de schilderingen, die hij “onnozel, onmachtig en daarom hinderlijk” vond, en “ronduit ontoelaatbaar”. De kerk zou deze kunst moeten verbieden, zei Kuyle. De kwestie liep opeens hoog op. Een Nederlandse pater in Rome kaartte de zaak aan in het Vaticaan, en in een pauselijke encycliek werd het werk van De Haas veroordeeld als “misvormingen en verkrachtingen van de gezonde kunst”, in strijd met “de christelijke betamelijkheid, zedigheid en vroomheid”. En hoewel de pastoor van Wahlwiller het voor De Haas opnam, net als vele andere vooraanstaande katholieken, kwam het bisdom tussenbeide. Het werk moest weg. Bijgestaan door de dorpspastoor haalde De Haas op Goede Vrijdag 1949 zijn kruiswegstaties van de muur. “Onze Lieve Heer vliegt de kerk uit”, zei hij later, en: “Het enige verschil met de nazi’s is dat ze de nagels niet van je poten af trokken.”
De affaire had grote betekenis voor De Haas. De vergelijking met de nazi’s was cru, maar niet overdreven: binnen vijf jaar was zijn werk eerst door de Duitsers en daarna door de kerk van Rome verketterd en in beslag genomen. Het maakte hem alleen maar nog strijdbaarder. In zijn werk van de jaren vijftig en zestig zette hij zijn maatschappijkritiek steeds krachtiger neer in vinnige kleuren en hele expliciete erotische scenes.
In de jaren vijftig keerde het tij in de Kerk, en al gauw vond ook ‘moderne’ kunst in de kerkgebouwen een plaats. Die ommekeer verklaart de opdracht voor de kruisgang in de kapel van het Ziekenhuis in Heerlen, die nu in Landgraaf hangt. De Haas had echter zijn vage, poëtische stijl inmiddels afgeschud. Zijn Christus in Heerlen was een gemartelde medemens, niet een hemelse overwinnaar, en zijn beulen droegen de laarzen en helmen van het Derde Rijk. Het lijkt duidelijk dat de kunstenaar zich sterk met Jezus vereenzelvigde.
De staties uit Wahlwiller werden overigens niet vernietigd, maar ze belandden in het Bonnefantenmuseum. In 1980 werden ze in het kerkje teruggeplaatst. De Haas werd postuum gerehabiliteerd, in het kerkje van Wahlwiller, door bisschop Wiertz.
Aad de Haas, Geloof, Heimwee en Liefde. Tot en met 4 maart in de Kunsthal, Rotterdam. www.kunsthal.nl