Voetbal interesseert me voor geen meter. Maar aan één bericht uit het sportnieuws bleef mijn blik vorige maand ineens hangen. Terwijl de hele wereld Rusland boycot, ja zelfs McDonalds en de Volksrepubliek China hun vriendschap aan Poetin hebben opgezegd, heeft het Bosnische elftal besloten om in november een ‘vriendenwedstrijd’ met hun Russische collega’s uit te dragen. Ik las het en dacht aan Zlatan. 

Zlatan heeft een café in Sarajevo. Op een vroege ochtend deze zomer plofte ik daar met mijn grote rugzak op het terras neer. Ik had een nachtje in de Flixbus erop zitten, zere billen, vermoeide ogen, lege maag. Aan de serveerder die mij de koffie kwam brengen vroeg ik of het croissant dat ik in een bakkerij had gekocht, hier kon opeten. “Of course!” Ik weet niet of het de vraag aan zich, of mijn accent was dat mijn afkomst verraadde; Zlatan had vanaf de bar meegeluisterd en kwam bij mijn tafel staan. “Willkommen in Sarajevo. Du bist aus Deutschland, oder?

Begin jaren negentig vluchtte Zlatans familie voor de Bosnische oorlog. “Naar Duitsland”, legde hij me in vloeiend Duits uit, een glimlachje op zijn gezicht. “Naar Burgwedel, om precies te zijn. O cool, je weet waar dat ligt?” Zijn glimlach werd nog iets breder. “Een vriend van onze familie had daar een restaurant. Mijn vader vroeg hem of hij met zijn gezin voor zeven dagen bij hem terecht kon. Het werden uiteindelijk zeven jaar.” 

Hoe zij in Duitsland werden ontvangen, wilde ik weten. Daags ervoor had ik in een museum in Belgrado een video met getuigenissen van een tiental andere vluchtelingen bekeken. Niet iedereen voelde zich welkom, had ik daar geleerd. Sommigen vertelden over de benauwdheid van het label Gastarbeiter dat hun werd opgeplakt. Hun Heimwee was immens. 

Zlatan antwoordde me zonder na te denken: “Ik had het voetbal.” Hij was zes jaar oud toen het gezin arriveerde. “Tuurlijk moest ik eerst de taal leren. Maar op het voetbalveld hoorde ik er meteen bij. Voetbal verbindt.” Acht jaar later kwam Zlatan terug naar Sarajevo. Hij bleef zijn sport trouw, speelt en traint nu bij een lokale club. 

Ik bestelde een tweede kop koffie, Zlatan vroeg me naar mijn eerste indrukken van Bosnië. Nog voordat ik kon antwoorden verontschuldigde hij zich voor de “politieke chaos” in zijn land. “België is ook niet heel overzichtelijk,” probeerde ik beleefd een brug te slaan tussen onze woonplaatsen. Zlatan schudde met zijn hoofd. “Weet je, Bosnië en Herzegovina is waarschijnlijk het enige land ter wereld dat door een man wordt bestuurd die zijn eigen staat wil vernietigen.” 

Hij doelde op Milorad Dodik, één van de drie staatshoofden. Dodik is gangmaker in wat de afsplitsing van de Republika Srpska lijkt te worden, een van de twee hoofdentiteiten van Bosnië. Het parlement van Republika Srpska besloot vorig jaar om zich helemaal terug te trekken uit het Bosnische leger, het rechtswezen en het centrale belastingstelsel. 

“Dodik wil ons land van binnenuit kapot maken”, zei Zlatan, “inclusief ons voetbal. Want de voorzitter van onze nationale voetbalbond zit in dezelfde clique, hij is de neef van Dodik.” Ach ja, voetbal, dacht ik toen. 

Toen kwam het bericht over de ‘vriendenwedstrijd’ tussen Bosnië en Rusland. Het is, zoals zoveel sportevenementen dezer dagen, pure politiek: Dodik noemt Poetins oorlog in de Oekraïne “gerechtvaardigd” en die loyaliteit moet symbolisch worden bekrachtigd. Dus moet er worden gevoetbald, want voetbal verbindt.

Is dat zo? Enkele Bosnische spelers lieten weten dat ze weigeren om in die wedstrijd mee te spelen. Hoe verbindend is het als er straks alleen elf Russen op het veld staan?