Achter de coulissen van de Chinese straatopera
Toen zijn broer in de trein een meisje uit Singapore ontmoette, kon grafisch ontwerper en fotograaf Paul van der Veer niet vermoeden dat deze ontmoeting grote invloed zou hebben op zijn eigen leven. Resulterend in het (foto)boek dat hij dezer dagen presenteert over de Chinese straatopera in de Aziatische stadsstaat.
Weet je wat, dacht Van der Veer toen de laatste klanken rond de bruiloft van zijn broer in Singapore waren verstomd, ik ga hier solliciteren en zie wel of ik in een of ander avontuur beland. Het was 1993 en hij hengelde met succes naar een baantje als grafisch ontwerper. Hij schatte voor zichzelf in dat hij hooguit twee jaar zou blijven. Het werden er elf, waarin hij een klein bureau op de golven van de uitdijende economie groot en succesvol kon maken. Het thuisfront trakteerde hij gedurende die jaren op beelden in plaats van woorden. Met zijn camera trok hij door de straten van Singapore om zijn ontdekkingen vast te leggen en door te sturen.
Op een avond krijgt hij een déja vu als hij per toeval tegen een Chinees straatoperagezelschap loopt. De beelden uit de film Farewell my Concubine, over de jongetjes Douzi en Shitou die zullen uitgroeien tot grote acteurs in de Chinese opera, kan hij nog zo oproepen. Aanvankelijk begint hij schuchter vanuit een hoekje foto’s te maken: van de spelers op het podium, hun maskers van schmink, hun zijden gewaden, het klatergoud van hun kronen, de trefzekere beweging van hun handen en de verfijnde mimiek op hun gelaat. Maastrichtenaar Van der Veer raakt gefascineerd door het spektakel, de kakofonie van percussie en de melange van kleur en gebaar. “Bij mijn rondgang door de stad werd ik alert op dit soort gezelschappen.” Hij zag en fotografeerde zo’n 150 voorstellingen. Vandaag de dag, zo schat hij, trekken nog zo’n vijftig gezelschappen door de straten van Singapore. In de jaren dertig van de vorige eeuw moeten dat er meer dan honderd zijn geweest. Toen duurden de opera’s twee tot drie dagen. Er kwamen honderden mensen op af die de voorstelling helemaal uitzaten om zo de goden gunstig te stemmen.
Van der Veer gooide de schroom van zich af toen hij vermoedde dat de mooiste foto’s geschoten konden worden achter de coulissen, daar waar men al uren voor de voorstelling begint met het aantrekken van kostuums en het aanbrengen van maskers. Tot zijn eigen verbazing werd hem daar geen strobreed in de weg gelegd. Niemand ervoer hem als hinderlijk, al was het taaltechnisch moeilijk met de spelers te communiceren. Niet dat hij veel van de opera begreep. En niet dat hij ooit geëmotioneerd raakte door de voorstelling. Misschien omdat de Chinese straatopera geen enkele improvisatie toestaat. “Elk woord, elke toon, elke beweging ligt vast. Echt iets voor de liefhebber: het is bijzonder lastig om ook maar iets van een verhaallijn te grijpen als men de symbolen niet kent. Als iemand zelfmoord pleegt, stapt ie van een tafel. Als iemand met een zweepje rondloopt, heet het dat hij te paard gaat. Is het zweepje wit, dan is het een schimmel. Met een lampje wordt aangegeven dat het nacht is; wij zouden het donker maken.” Niettemin bleef het visueel spektakel hem fascineren.
Hij ontdekte in die jaren dat het aantal gezelschappen in rap tempo afnam en dat de voorstellingen steeds korter werden. Eenmaal terug in Nederland ging hij op zoek naar de historie en de betekenis van de straatopera. “Het is een kunstvorm die aan het verdwijnen is, vandaar dat ik besloot er een boek over te schrijven.”
www.daxi-project.nl