De stemwijzer heb ik wegens hoe-moeilijk-kan-het-zijn altijd aan me voorbij laten gaan. Toch ging ik vorige week overstag. Iemand wees me op het aantal politieke partijen dat investeren in cultuuronderwijs overbodig vindt. Ik liet mijn vooringenomenheid los en ging op onderzoek uit.
Het bleek inderdaad een illuster rijtje: VVD, CDA, ChristenUnie, PVV, Ja21, SGP, BBB plus een handjevol splinterpartijen vinden het huidige cultuuronderwijs kennelijk prima.
Een dag later was ik bij een lezing van burgemeester Bart de Wever in het Letterenhuis in Antwerpen. Hij was verlaat door een uitgelopen rondleiding van een groep scholieren in het stadhuis waar hij had verteld over dit in 1565 opgeleverd Belfort, een mix van traditionele Vlaamse bouwstijlen en Italiaanse renaissance. Hij had stilgestaan bij de schouw in zijn werkkamer, nog ouder dan het stadhuis, naar een ontwerp van de schoonvader van Pieter Bruegel. Wie? Pieter Bruegel? De Wever: ‘Het waren nochtans scholieren van 16 tot 18 jaar.’
Het was een intermezzo tijdens De Wevers vurig pleidooi voor beter (taal)onderwijs. Zijn gehoor in het Letterenhuis bestond uit een honderdtal bestuurders van literaire genootschappen, die zijn bezorgdheid over de staat van het onderwijs delen. Als ze op scholen gratis en voor niks het lezen van literaire boeken willen promoten, gaat de deur op een kier – ‘dank u voor het aanbod, het programma is al zo vol’ – en dan dicht.
De Wever kwam ‘het belang om zorgzaam om te gaan met onze letteren, haar heden, verleden en toekomst, te onderstrepen.’ Het is, zeker voor Nederlanders, ‘niet altijd even makkelijk te behappen welke strijd het heeft gevraagd’ om het Nederlands als officiële spreek- en schrijftaal erkend te krijgen. Des te groter acht De Wever de verplichting ‘tot de grootst mogelijke zorg voor ons met Nederland gedeelde taal- en cultuuruniversum. Voor onze literatuur en poëzie. Voor verder literair-wetenschappelijk en biografisch onderzoek. Voorbeschouwing, essay en – nu komt ie – een verhoogde belangstelling voor onze taal en letteren in het onderwijs. Van de kleuterklas tot de universiteit.’
Tot zover de droom. Maar de daad, al dan niet gehinderd door wetten en praktische bezwaren, volgt niet meer. In Nederland niet, in Vlaanderen niet; we bungelen, qua begrijpend lezen, in de staart van het Europese peloton. Terwijl het toch ‘de meest essentiële vaardigheid is om in deze snel veranderende wereld overeind te blijven. Zelfs al is die snel veranderende wereld gedigitaliseerd en geautomatiseerd.’
Wanneer De Wever praat met mensen uit het onderwijs wordt hij op dezelfde analyse getrakteerd: ‘Kinderen, tieners en adolescenten hebben geen benul meer van de schoonheid en de kracht van onze taal, onze literatuur, onze poëzie. Een boek lezen – en er een beschouwing over schrijven – lijkt een niet meer te nemen hindernis.’
De vaak als zondebok betitelde digitalisering is volgens De Wever ‘zowel een uitdaging als een opportuniteit. Boeken ondervinden concurrentie van sociale media.’ Tegelijkertijd ziet de leider van de N-VA, de grootste politieke partij van Vlaanderen, ‘de eerste tekenen van een nog schuchtere kentering. Het door corona in een daartoe gedwongen sneltreinvaart courant geworden gedigitaliseerde onderwijs, wordt stap voor stap opnieuw losgelaten. In veel klasjes en klassen gaat de computer op slot en keert het papieren boek terug. Een gezonde mix zoeken tussen digitaal en analoog is daarbij de leidraad.’
Welke politieke leider in Nederland durft, al helemaal in deze verkiezingstijd, in een serieus betoog te pleiten voor een beter taal- en cultuuronderwijs? Volgens de stemwijzer komen er dus twee in aanmerking, u weet vast wel wie. Maar zullen ze het doen?
Enfin. Toen ik er toch was, heb ik het ding dan ook maar ingevuld.
De uitkomst? Zoals ik zei: hoe moeilijk kan het zijn..