Twaalf jaar lang was Odile Wolfs zeventig, tachtig uur per week in touw, nu houdt de bekendste provinciebestuurder van Nederland het voor gezien. Een terugblik in twee gesprekken, over haar jeugd in Gronsveld, het Symbiose-dossier, het nieuwe Heerlen en de zelfgenoegzaamheid van Maastricht. “Veel in de stad ontstane kansen zijn onbenut gebleven.”

Nog geen zestig is ze, toch voelt ze zich geroepen plaats te maken voor een nieuwe generatie. Blij dat het erop zit? Integendeel. “Ik heb nog genoeg energie en ideeën, en wil ook maatschappelijk actief blijven, alleen niet meer tachtig uur per week. Als burgemeester? Zou kunnen, maar het kan ook iets in het onderwijs worden, of in de cultuur. Ik ben er lang genoeg actief geweest.”

Ruim 33 jaar maakte Odile Wolfs deel uit van de provinciale politiek, waarvan de laatste twaalf als gedeputeerde. Ze was er al bij toen het Gouvernement werd gebouwd, in 1986 – toen van Europese aanbestedingsregels nog geen sprake was. Elke steen, elk kozijn, elke tegel, maar ook elk kunstwerk aan de muur moest van Limburgse origine zijn, dat moest van de toenmalige gouverneur Sjeng Kremers. Omdat de provincie gebukt ging onder grote werkloosheid, moest de overheid waar mogelijk het bedrijfsleven helpen. Wolfs: “Alleen marmer, dat hebben we hier niet, dat moest geïmporteerd worden uit Portugal. Daar was het het goedkoopste. Dat hebben we geweten, een groot deel wordt nu opnieuw gepolijst.”

Niet alleen het marmer wordt opgeknapt. Een kwart eeuw na de bouw staat het complete Gouvernement in de steigers voor een stevige renovatie. Buitenmuren worden hersteld, binnen halen schilders capriolen uit op metershoge steigers. Het lijkt wel een symbolische actie, nu de provincie ook organisatorisch en politiek een grote schoonmaak ondergaat. Sinds de verkiezingen van maart is de PVV de grootste partij in Limburg. De PvdA is afgezakt naar de vierde plaats. Zes zetels (van de 47) bezet de partij nog, tegen 19 (van de 63) in 1978, toen ze op haar 26e namens de PvdA als jongste Statenlid haar entree maakte.

De 33 jaren die volgden, zijn niet onopgemerkt gebleven. Bij een onderzoek eerder dit jaar bleek Odile Wolfs (Eijsden, 1952) de bekendste gedeputeerde van Nederland te zijn. Ze werd herkend door 41 procent van de ondervraagden.

Hoe voelde dat?

Wolfs: “Ik was totaal verrast, wist niet eens dat het onderzocht werd. Eigenlijk vind ik 41 procent niet eens zo veel. Ik heb lang aan de weg getimmerd, was twaalf jaar gedeputeerde. (Lachend) Dan verwacht je een score van honderd procent.”

“Ik had portefeuilles waardoor je veel onder de mensen komt, dat heb ik altijd met veel plezier gedaan. Met de portefeuille cultuur bereiken we via het Huis voor de Kunsten 480.000 Limburgers, dat is bijna de helft van de bevolking. Met sport zijn er dat nog meer. Ook met onderwijs en jeugdzorg sta je midden in de samenleving.”

Welke van de drie lag u het meest na aan het hart?

Zonder spoor van twijfel: “Cultuur. Waarom? Vanaf mijn 16e, 17e geniet ik van kunst en cultuur, passief maar ook actief. Ik heb ook op het podium gestaan, kan weliswaar niet zingen, maar wel toneelspelen. Ooit heb ik de docentenopleiding van de toneelacademie willen doen, maar ik kwam niet door het toelatingsexamen. Ik heb vroeger een tijdlang in een toneelgroep gezeten, met studenten van allerlei pluimage. We maakten zelf de stukken en deden opvoeringen in binnen- en buitenland. Peter Mulder, directeur van de Bonbonnière, reed ons met een busje door het land. Het was rond 1970, de jaren van het vormingstheater. We werden opgeleid door mensen die kritisch keken naar de samenleving en ons veel meegaven, in elk geval het belang en waarde van kunst en cultuur voor opvoeding.”

Odile Wolfs was nummer zes in een middenstandersgezin met zeven kinderen. Haar ouders hadden een café-restaurant-pension-drankenhandel in Gronsveld. Geen vetpot, zeker niet nadat haar vader was gestorven. Ze was toen twee. “Ik weet niet beter dan dat je altijd de handen uit de mouwen moet steken.”

Op haar 19e stond ze in Cadier en Keer voor de klas als kleuterleidster, anderhalf jaar later was ze hoofd van de school. Ze werd politiek actief, het waren de jaren van de anti-autoritaire opvoeding, scholen die opleidden tot mondige burgers. “We begonnen de dag met een kringgesprek. Je verstrekte niet alleen opdrachten, maar stelde ook vragen als: ‘Wat vind je er zelf van?’” Mooie jaren waren het, die veel voldoening brachten. “Ik kom ze nog wel eens tegen, oud-leerlingen, prachtige, kritische mensen, die nog ‘hoi juf’ tegen me zeggen.”

“De keuze voor de PvdA kreeg ik niet van huis mee, mijn politieke bewustzijn ontstond in het onderwijs. Daar realiseerde ik me dat politiek nodig is om veranderingen te bewerkstelligen.” In 1978 belandde ze in de Provinciale Staten, vanaf het allereerste begin zat ze in de commissie cultuur. “Wat toen erg speelde, waren de adviezen van de Culturele Raad Limburg. Die adviezen moesten worden gevolgd, maar daar waren we het niet altijd mee eens. Het ging over thema’s als het GL2. We hadden GLT gehad, het Groot Limburgs Toneel uit beide Limburgen, een gezelschap met een klassiek repertoire. Daarna zou GL2 komen, kleiner, compacter, goedkoper, maar ook kritischer. Dat plan lag niet zo goed bij de nogal rechts georiënteerde Raad voor Cultuur en de Provinciale Staten, waarvan de raad een weerspiegeling was. Toen GL2 ter ziele ging, kwam het gezelschap ‘Bij leven en welzijn’, de voorloper van Het Vervolg. We hebben de blaren op de tong moeten praten om daar structureel geld voor los te krijgen.”

Uw komst als cultuurdeputé werd gezien als een verademing na uw voorganger Eurlings.

Diplomatiek: “Dat weet ik niet. Wel had ik vanaf het begin het gevoel dat ik met respect werd behandeld, nooit had ik het idee dat mensen dachten: van wat komt die hier doen? Terwijl ik toch echt niet alles heb kunnen honoreren…”

Wolfs was vanaf het begin tegen Eurlings’ Symbiose-plan, om alle cultuur- en welzijnsinstellingen onder één paraplu te brengen. Ze zat toen ook al in GS, maar met een andere portefeuille. “Toen ik in 2003 aantrad op cultuur was het Symbiose-dossier de eerste zware klus die ik kreeg. Ik kreeg wel eens het gevoel dat het de bedoeling was dat ik over dat dossier zou struikelen, maar dat is dus niet gebeurd. Ik ben blij dat ik in die periode goed in gesprek heb kunnen komen met het veld. Het Centrum voor de Amateurkunsten, de voorganger van het Huis voor de Kunsten, was toen net gestart. Dat is een groot succes geworden. Uit een externe evaluatie bleek onlangs dat het Huis een tevredenheidsscore haalt van 97 procent. Ik kan me niet voorstellen dat de politiek hier de komende periode een streep door zet. Er ligt hier een duidelijke relatie, net als in de sport, tussen amateurs en professionals. Dan heb ik het niet over hogere en lagere kunsten, want ik zie bij amateurs ook geweldige resultaten. Het is een Huis voor iedereen geworden. Een magnifiek resultaat. Dat is de verdienste van directeur Leo Benders, en niemand anders.”

Terugblikken met Odile Wolfs gaat gepaard met lange en vaak wollige betogen vol uitweidingen. Een waterval van woorden – die één voor één worden gewogen. Dat de klus er nu op zit, verandert daar niets aan. “Ik ben een politiek dier”, zegt ze aan het einde van het tweede gesprek. Dat ze na 33 jaar het Gouvernement achter zich laat, betekent niet dat ze volle openheid van zaken, uit de school klapt, rekeningen vereffent of vooruitloopt op dingen de nog in het vat zitten. Gevraagd naar drie persoonlijke hoogtepunten in acht jaar cultuurpolitiek begint ze met de anno 2011 toch gewaagde stelling dat er sprake is van “een brede erkenning dat kunst en cultuur ertoe doen, en niet alleen vanuit perspectief van vestigingsklimaat of economische winst. Dat heeft geresulteerd in de ambitie van Maastricht Culturele Hoofdstad 2018 en dat vijf Kamers van Koophandel in de euregio daar hun handtekening onder hebben gezet.”

De twee andere hoogtepunten komen na een diepe zucht en een denkpauze: de ontmoetingen met talenten als Marne van Opstal en Joes Brauers, die inmiddels furore maken als respectievelijk danser bij het Nationaal Ballet II en hoofdrolspeler in de musical Kruimeltje in de Efteling en niet zijn vergeten dat Wolfs ze vanaf het begin heeft gevolgd. Dan blijkt achter de politica nog steeds de onderwijzeres schuil te gaan die ze ooit was. “Het blijft een bijzondere ervaring om kinderen te stimuleren door te gaan op de weg die ze hebben ingeslagen. Ook als je naar je eigen leven terugkijkt, zijn bepaalde mensen en ontmoetingen vaak heel bepalend. Dat is de waarde van kunst en cultuur: dat er meer is dan waar je op dat moment mee bezig bent, dat je wordt verleid een stap verder te gaan. Net als in het hele leven geldt dat je het beste uit jezelf moet halen, dat je er zelf beter van wordt en ook je omgeving.”

Als cultuurgedeputeerde heeft Wolfs zich vooral in faciliterende zin laten gelden, ze heeft dingen mogelijk gemaakt. Zoals het Huis voor de Kunsten, de expositie Glocal Affairs voor Limburgse kunstenaars en het retrospectief van Niki de Saint Phalle in Heerlen, waar ze erg enthousiast over was – en is. “Ik had nooit verwacht dat het zou lukken, zo’n expositie van wereldformaat in Schunck. Net als die over de Braziliaanse architect Oscar Niemeyer.”

De weg die Heerlen op cultureel gebied heeft ingeslagen, juicht ze toe. “De stad was tien jaar geleden vooral bekend vanwege werkloosheid, drugshandel, heroïnehoertjes en verloedering. Nu maakt ze tegen de trend in extra geld vrij voor kunst en cultuur.” Met resultaat: ze ziet met eigen ogen dat de Heerlenaren meer zelfvertrouwen tentoonspreiden dan voorheen. “Bij de opening van Cultura Nova van acht jaar geleden was het publiek tien minuten na afloop verdwenen. Moet je nu eens kijken, de hele stad is dan in beweging. Net als bij de opening van de Niki-tentoonstelling: volle bak in Schunck. Ik heb er alle vertrouwen in dat die beweging niet meer kan worden teruggedraaid.”

Bij die opening noemde u Heerlen ‘het cultureel centrum van Limburg. Is de stad Maastricht voorbijgestreefd?

“Voor wat betreft jong creatief talent ben ik geneigd ja te zeggen, ondanks de instellingen die Maastricht in huis heeft.” Dan volgt een betoog over hoe mondjesmaat Maastricht altijd Het Vervolg (nu Toneelgroep Maastricht) heeft gesteund, over het uitblijven van een echt poppodium in Maastricht en over het zwaar weer waar het LSO in is beland. “Ik vraag me af of Maastricht wel doordrongen is van wat de stad in huis heeft, en of ze bereid is ervoor op de barricaden te gaan. Veel in de stad ontstane kansen zijn de laatste jaren onbenut gebleven. Alsof men niet beseft welk kapitaal men in huis heeft.”

De achterstand die Maastricht Culturele Hoofdstad 2018 heeft opgelopen, komt toch vooral door onenigheid tussen stad en provincie?

”Het was wethouder Jean Jacobs van Maastricht die indertijd de euregionale partnersteden er ook juridisch bij wilde betrekken. Wij hebben steeds gezegd: niet doen, dat is veel te ingewikkeld, je hebt het Rijk nodig voor toestemming. Toen viel het kabinet en werden er ministeries samengevoegd, en waren we driekwart jaar verder. We moesten immers wachten op de handtekening van de minister van Binnenlandse Zaken. Het is eigenlijk te tragisch voor woorden.”

Dus Jacobs is verantwoordelijk voor het tijdsverlies?

“Ik heb geen zin in natrappen. De stad is nu eenmaal de kartrekker en daarmee mede verantwoordelijk. Maar die euregionale kandidatuur had ook met steunverklaringen geregeld kunnen worden.”

De vertraging kan uiteindelijk fataal blijken bij de kandidaatstelling.

“Nee, er is geen vertraging opgetreden. Kwartiermaker Guido Wevers is de route ingegaan in de wetenschap dat de stichting en de Raad van Toezicht nog niet waren geïnstalleerd. Dus zonder middelen, zonder instrumenten. Als je je dan beklaagt over vertraging, is dat redelijk naïef te noemen. De provincie had trouwens voor een aantal projecten al geld overgeboekt naar het Theater aan het Vrijthof. Wíj zijn creatief genoeg geweest om de zaak aan het rollen te brengen. Ik vraag me af of Maastricht verder was geweest zonder de inbreng van de provincie.”