Is Tár een spookverhaal? Die vraag kwam ik tegen op het internet toen ik weer eens naar artikelen speurde over de misschien wel beste film van het jaar. Cate Blanchett valt in Tár helemaal samen met het even charismatische als tirannieke hoofdpersonage, meesterdirigent Lydia Tár, die alles en iedereen naar haar wensen en verlangens schikt. Hoezo zou dit een spookverhaal zijn?
Dat heeft te maken met een van de belangrijkste bijfiguren in de film, iemand die voortdurend aanwezig is zonder dat je haar daadwerkelijk echt te zien krijgt: Krista Taylor, de veelbelovende jonge dirigente die door Társ persoonlijke haatcampagne met de grond gelijk wordt gemaakt, en die met haar zelfdoding Társ ondergang inluidt. Tweemaal zie je deze Krista in het eerste deel van de film, een verschijning zo vluchtig en abstract dat je haar makkelijk weer kunt vergeten. Steeds staat ze op de voorgrond van het beeld, met de rug naar de camera, als iemand die naar Tár kijkt zonder dat je weet waaróm ze kijkt, wat ze denkt, wat ze wil. Daar kun je, nu je niets anders dan haar rug en achterhoofd te zien krijgt, alleen maar naar gissen.
Krista’s enigmatische optreden in Tár is wat in de schilderkunst een ‘profil perdu’ wordt genoemd. Denk aan de op een grasheuvel liggende vrouw in Andrew Wyeths Christina’s World (1948), of aan Caspar David Friedrichs Monnik aan zee (1808-1809) en zijn Wandelaar boven de nevelen (1817). Ik hou nog meer van de vrouwen in de intieme interieurs van Vilhelm Hammershøi: steeds weer figuren die je letterlijk de rug toekeren, die je laten tasten naar hun gedachten en gemoed zonder dat ze ooit aan je projecties zullen toegeven. Waarmee ze slechts de alledaagse waarheid belichamen dat ieder mens een ondoorgrondelijk raadsel is. Dat is waarom ik zelf een groot zwak heb voor geschilderde personages die hun gezicht niet laten zien.
In de literatuur zijn dergelijke ‘profils perdus’ een stuk ongebruikelijker, misschien omdat het altijd al gaat om wat zich achter de woorden verschuilt en de auteur niet kan voorkomen dat de lezer zich bij die woorden een gezicht voorstelt, zelfs wanneer ze slechts een rug of achterhoofd beschrijven.
In films kom je verloren profielen veel vaker tegen, voornamelijk wanneer een personage met een zweem van aantrekkelijkheid en mystiek moet worden geïntroduceerd. Een film kan je naar iemands identiteit en uiterlijk laten gissen door hem of haar eerst vanaf de rug te tonen, in silhouet of met gefragmenteerde, vage close-ups. Om je vervolgens gauw te geven waar je het meest naar verlangt.
Dat is het wonder van een film als deze: dat iemand je recht in de ogen kan kijken, en nog steeds verloren gaat
Luchino Visconti doet dat in de openingsscène van Ossessione (1943), met een reeks ontwijkende en omzichtige shots die als een erotiserend spelletje met de toeschouwer werken. Terwijl de mannelijke held van een stilstaande vrachtwagen glipt en oversteekt naar een morsig restaurant zie je zijn in onderhemd gestoken lijf, maar niet zijn gezicht. Dat krijg je pas te zien nadat het vrouwelijke hoofdpersonage hem heeft gezien, in een gulzig op hem afsnellende camerabeweging die eindelijk onze nieuwsgierigheid en ons puur door suggestie opgewekte verlangen bevredigt. Aha, zo ziet die man er dus uit.
Dat is het enige waar de meeste filmische ‘profils perdus’ om lijken te draaien: het uiterlijk van een personage, niet diens gevoelswereld. Dat zit wel anders met Krista Taylor uit Tár: haar verloren profiel is, zou je haast kunnen zeggen, het enigma waar de hele film op stut.
Maar hoezo is het dan een spookverhaal? Het artikel over Tár dat met die vraag opent, wijst erop dat Krista ook later in de film opduikt, al kan je die fantoomachtige vrouw, roerloos op de achtergrond staand in Társ woonkamer, makkelijk over het hoofd zien. Ik zag Tár tweemaal, en beide keren merkte ik niets van die geestverschijningen. Dat is het wonder van een film als deze: dat iemand je recht in de ogen kan kijken, en nog steeds verloren gaat.