De Bundesgartenschau, die tweejaarlijkse show met tuin- en landschapsarchitectuur, is de Duitse evenknie van de Floriade. Tijdens de editie van dit jaar, in Koblenz, doet de kunst haar best om tussen de aanplantingen voor verrassingen te zorgen. Dat kost weinig moeite. “Ik heb niets tegen bloemen, ik zou niet durven, maar waarom staan ze allemaal in rijen en rechthoeken opgesteld?”
Ga je naar een brave bloemententoonstelling, krijg je ook nog kunst voor je kiezen. Je ziet het ze denken, de bezoekers van het rododendronbos op de Bundesgartenschau in Koblenz. Luidsprekers tussen de bladeren en onder roosters in het gras produceren met onregelmatige tussenpozen vreemde geluiden. Ze vermengen zich met het ruisen van de regen op het groen, het geluid van een goederentrein aan de overkant van de Rijn, het geroezemoes van de bezoekers. Een vogel begint luid te zingen. Is hij echt, of deel van de Klanggarten? De Waalse bezoekers onder de paraplu naast mij weten het ook niet.
De Bundesgartenschau – volgens Duitse afkortingstraditie meestal aangeduid als BUGA – vindt sinds 1951 elke twee jaar plaats, telkens in een andere stad in Duitsland. Dat is andere koek dan de Nederlandse Floriade, die maar eens in de tien jaar wordt gehouden. Vooral de laatste jaren is de BUGA een reusachtig evenement geworden. Complete parken worden uit de grond gestampt om de nieuwste ontwikkelingen in bloementeelt en tuinaanleg aan het publiek te tonen. Nog geen twee maanden na de opening werd in Koblenz al de miljoenste bezoeker geteld. Er bestaat bovendien een roemruchte relatie met kunst en architectuur. In het Zuid-Duitse Weil am Rhein herinneren experimentele gebouwen van architectuurtoppers als Tadao Ando, Frank Gehry, Herzog & de Meuron, Jean Prouvé en Zaha Hadid wat de editie van 1999 teweeg heeft gebracht. En de roemruchte kunstmanifestatie Documenta in Kassel begon in 1955 als cultureel nevenprogramma van, jawel, de BUGA.
“Later is het aandeel van de kunst in de BUGA kleiner geworden”, vertelt Beate Reifenscheid, directeur van het Ludwig Museum in Koblenz en medeverantwoordelijk voor de kunstprogrammering in de editie van 2011. “Maar hier in Koblenz maken we er weer meer werk van. Dat komt omdat zich op het BUGA-terrein twee musea bevinden: aan deze kant van de Rijn het Ludwig Museum en aan de overkant, op de vesting Ehrenbreitstein, het Landesmuseum.” Namens de organisatie zelf vult Verena Kaiser aan: “Deze BUGA vindt plaats op plekken met een geschiedenis: het slotpark, de vesting en Deutsches Eck waar Moezel en Rijn samenstromen. We hebben geprobeerd de kunst op de Bundesgartenschau te verweven met die historische omgeving, soms ook een beetje verstopt, op plaatsen waar je het niet verwacht. Daar zit een element van verrassing in. De bezoekers komen hier natuurlijk niet in de eerste plaats voor de kunst, maar ze krijgen wel het gevoel dat er iets te ontdekken valt.”
Beate Reifenscheid van het Ludwig Museum lijkt de BUGA vooral te beschouwen als een gelegenheid om goede kunst naar Koblenz te halen. En geef haar eens ongelijk. Zo zijn er te midden van de strak geregisseerde bloemenpracht op Deutsches Eck werken van internationaal bekende kunstenaars als David Nash en Jaume Plensa te zien. Voor de Basilika Sankt Kastor, eveneens op het BUGA-terrein gelegen, wist ze Arte-Povera-voorman Jannis Kounellis te strikken. Op alle kerkbanken legde hij een opgevouwen jas, een paar schoenen en een hoed. Ze verwijzen naar de alledaagse kleren die we afleggen als we naar de kerk gaan, misschien wel naar de naaktheid waarmee we voor Gods aangezicht verschijnen. Voor velen blijkt het werk, inderdaad, verrassend te zijn. Op de regenachtige dag waarop ik Koblenz bezoek, fungeert de kerk als toevluchtsoord voor doorweekte tuinliefhebbers. Sommigen hebben het pakketje kleren op de grond gelegd. Anderen durven het juist niet aan te raken en zitten er wat ongemakkelijk naast.
Maar het merendeel van het kunstaanbod op de BUGA is vrij conventioneel: brons of steen en met een herkenbare voorstelling. “De houdbaarheid”, zegt Reifenscheid haast verontschuldigend. “Het moet een half jaar in de buitenlucht meekunnen.” Allicht speelt ook mee dat de kunst op een tentoonstelling als deze niet te veel aanstoot mag geven. Want braaf is het, zo’n BUGA. Ik heb niets tegen bloemen, ik zou niet durven, maar waarom staan ze werkelijk allemaal in rijen en rechthoeken opgesteld?
In haar eigen museum – oase van rust in het gekrioel van de duizenden bezoekers – kon Beate Reifenscheid meer haar gang gaan. Ze richtte een overzicht in van de ontwikkeling van de land art vanaf de jaren zestig tot nu toe. We zien documentatie van de grootschalige ingrepen in de natuur van kunstenaars als Robert Smithson (de beroemde ‘spiral jetty’) en Walter de Maria, foto’s van de ingepakte eilanden van Christo, ontwerpen en maquettes van de reusachtige woestijnbouwsels van James Turrell en Charles Ross, maar ook meer recente video-werken van Ai Weiwei, Adam Berg en Glenn Marshall. Ze lijken met zijn allen van een andere planeet te komen dan de bloemperkjes buiten. Dat zit hem nog niet eens zozeer in de Mars-landschappen waarin de land-art-kunstenaars zich kennelijk bijzonder thuis voelen, maar vooral in de openlijk beleden mystieke, kosmologische inslag van de meesten van hen.
En toch, als je even doordenkt, hebben ze één ding gemeen met de tuinmannen van de BUGA: het geloof in een althans tijdelijke maakbaarheid van de omgeving. Anders ga je toch niet, zoals Michael Heizer in 1970, duizenden tonnen zand en rotsen verplaatsen in de woestijn van Nevada. Een uitzondering vormen de Engelse ‘wandelkunstenaars’ die ook op de tentoonstelling zijn vertegenwoordigd. Richard Long doet slechts zeer kleine ingrepen in de natuur en maakt daar foto’s van. Hamish Fulton wandelt vaak alleen maar. Ik werd getroffen door eenendertig simpele tekeningetjes van de omtrekken van stenen die hij maakte tijdens evenzovele tochten in de Alpen. Na het tekenen, zo vermeldt het tweeëndertigste blaadje, legde hij de stenen zorgvuldig op hun plaats terug.
De enige echte land art op deze Bundesgartenschau 2011 is te zien op de vesting Ehrenbreitstein. Je kunt erheen met een speciaal aangelegde kabelbaan in spectaculaire zweefvlucht over de Rijn. In het park achter de vesting is plaats voor nog veel meer rechthoekige en – wat een avontuur – zelfs driehoekige bloembedden. Chris Drury groef er een groot gat en legde het vol met een draaikolk van Rijnlandse leisteen. Hij noemde het Moselle-Rhine-Whirlpool.
De vesting biedt meer verrassingen. Het Landbastion in de verste uithoek van het complex ziet er zo voornaam uit dat er waarschijnlijk nooit een kanon is afgeschoten. Dat zou je dan nu alsnog kunnen doen, want maar heel weinig bezoekers weten de tentoonstellingen die daar zijn ingericht te vinden. Dat is jammer. De expositie over de 19e eeuwse tuin- en landschapsarchitect Peter Joseph Lenné (1789-1866), bijvoorbeeld, is interessant en zeer verleidelijk vormgegeven. Lenné werd geboren in het Rijnland maar dankt zijn bekendheid vooral aan parken van zijn hand in Berlijn en Potsdam.
Helemaal aan het andere uiteinde van het vestingpark bevindt zich misschien wel het leukste kunstwerk van de BUGA. Les Envahisseurs! van Gerda Steiner en Jörg Lenzlinger is een container, volgepropt met alle mogelijke exotische, kamer- en zelfs nepplanten. Ze groeien uit schoenen en koffers en zijn behangen met plastic fruit en beestjes. Het werk steekt vrolijk de draak met de aangeharkte vreugde van de BUGA, en dat lijkt mij het beste wat de kunst bij zo’n gelegenheid kan doen.
Bundesgartenschau 2011, Koblenz, t/m 16 oktober 2011. www.buga2011.de