Het is de dag dat twee journalisten de Nobelprijs voor de vrede winnen, we horen het onderweg, op het nieuws. De jury omschrijft ze als verdedigers van de waarheid. Vandaar de prijs; de waarheid staat – zoals dat tegenwoordig heet – onder druk. Een van de twee, Dmitri Moeratov, is hoofdredacteur van de Novaja Gazeta. Hij hoort het nieuws en draagt de prijs meteen op aan de zes collega’s die de afgelopen jaren zijn vermoord omdat ze hun werk deden.
Zes. Redacteuren. Vermoord.
Een uur of twee later zitten we in een Antwerpse stadstuin. Een fletse herfstzon wurmt zich door het bladerdak van een notenboom. We zijn op bezoek bij een collega. We praten over het vak – dat is wat journalisten doen als ze elkaar opzoeken.
Om de hoek ligt de Dageraadplaats, we liepen er net overheen – zou het lied van Spinvis hier zijn oorsprong hebben?
Wij en de wereld zijn klein
Op het Dageraadplein
Voor je het weet
Klinkt het gebed voor het laatst
Is de fanfare voorbij.
De stadstuin hoort bij een B&B dat de collega, ik noem hem Geert, sinds een jaar of vier uitbaat. Zijn journalistieke werk staat op een laag pitje. Alleen als het thema hem boeit klapt hij zijn laptop nog open.
Zijn laatste baan was coördinator van een cultuurredactie – met gestaag afnemende goesting. De dag dat hij ontslag nam, kreeg het Bruto Nationaal Geluk een flinke boost, grijnst hij.
We hebben het, kortom, over de Verelendung in het vak. Over freelance fotografen die twintig euro per foto krijgen. Ze gaan hier per fiets naar een opdracht, vertelt Geert, met de auto komen ze niet eens uit de kosten.
Zo erg is het in Nederland nog niet, mompel ik. Een domme opmerking. Is 35 euro per foto dan géén uitbuiting? Schrijvende freelancers hebben het weinig beter, de meesten bevinden zich met hun uurloon in de regionen van pakket- en pizzabezorgers.
Intussen schrijven uitgevers weer met zwarte cijfers. En hun redacties stellen nog steeds misstanden aan de kaak – behalve in de eigen sector.
We wandelen verder over Memory Lane. Via kranten en hun uitgevers komen we op boeken en hun uitgevers. De enige boeken die nog verkopen, zegt Geert, zijn kookboeken. Hij vertelt over hem bekende koks die in de keuken geen stuiver verdienden; nu lopen ze binnen en staan ze in de boeken-toptien hoger dan de literaire titels.
Tijdens de lockdown maakte Geert, om zijn gedachten te verzetten, elke dag hetzelfde ommetje. Toen hij dat beu was, besloot hij alle straten van Antwerpen te bewandelen. De teller stond stil bij 2700 kilometer. ‘Mijn gasten kunnen me alles vragen’, zegt hij, ‘ik heb altijd een antwoord. Niemand kent de stad zo goed als ik.’
Mijn ogen dwalen opnieuw door de stadstuin. Zouden zich hier tijdens de lockdown vogels hebben gevestigd die er voorheen niet zaten? Insecten die we ons al niet meer konden herinneren? Zouden er minder stofdeeltjes in de lucht hebben gezeten omdat er nog weinig auto’s reden? Ik weet weinig van vogels en nog minder van insecten en stofdeeltjes. Maar geloven deed ik ze wel, die berichten over de zich herstellende natuur. Ik wílde ze geloven.
De eerste week na de lockdown bezochten Geert en zijn vrouw de musea in de stad. Tot hun verbazing waren ze vaak de enige bezoekers. ‘Het eerste wat de mensen deden toen alles open ging, was shoppen.’
We nemen afscheid en nemen nog een pint op de Dageraadplaats, op het terras van Café Zeezicht – alle dagen hopen. We toosten op de dag, en op de journalisten die de Nobelprijs wonnen.