Plekken der Herinnering 5

Als geen ander gebouw in Heerlen symboliseert het Glaspaleis de geschiedenis van de stad. De moderniteit introduceerde imposante warenhuizen die de nieuwe luxe letterlijk onder handbereik bracht van boeren, arbeiders en mijnwerkers. “De industrie maakt het mogelijk dat de bleke, denkbeeldige maar zoete schijn van de weelde zelfs de mensen met de meest bescheiden middelen bereikt.”

Alleen de lift was een attractie

De Franse schrijver Émile Zola zag het scherp: warenhuizen waren niet zomaar een nieuw fenomeen. Ze markeerden een maatschappelijke revolutie. In 1883 verscheen zijn roman over het fictieve winkelparadijs Au Bonheur des Dames (Nederlandse titel: In het paradijs voor de vrouw). Haarfijn beschreef hij de wereld van de kooppaleizen: van de geoliede organisatie en de gevolgen voor de kleine middenstand tot het geraffineerde spelen met de luxe dromende burgerij. Klanten verlekkerden zich aan de aangeboden kleding, zag Zola. “Vrouwen, bleek van begeerte, bogen zich voorover om zich erin te bekijken. Allen bleven voor deze losgebroken vloed staan in de heimelijke vrees door een dergelijke overstroming van weelde te worden gegrepen, en in de onweerstaanbare lust zich erin te werpen en erin verloren te gaan.”

Zola voorzag de homo consumentis, de door koopverslaving voortgedreven mens. De dictatuur van de marketing zou alom tegenwoordig worden. Wie zijn gelijk bewezen wil zien, hoeft de boekhandel maar in te lopen op zoek naar de onlangs verschenen heruitgave van In het paradijs voor de vrouw. Op het omslag staat de aanprijzende tekst: ‘Een van de eerste romans over seks & shoppen’. Zola als uitvinder van de chicklit – alles is alles geoorloofd om verkoopcijfers op te krikken.
Het lokken is tot kunst verheven, en deze provincie is er bedreven in. Limburg is de laatste decennia uitgegroeid tot een walhalla voor winkeldieren. Terwijl Maastricht wordt overlopen door kooptoeristen, scoort Roermond als runner-up: de oude binnenstad kreeg gezelschap van een merkendorp en een retailpark. En wat te zeggen van de Ikea-vestiging in Heerlen, dat is (na De Efteling) de op een na grootste dagattractie van Nederland. Een eerste plaats lijkt slechts een kwestie van tijd, een speciaal NS-station Ikea Heerlen is in voorbereiding.
Economisch zal het een zegen zijn, maar mooier wordt Limburg niet van deze vershopping. Maastricht bewaakt het fysieke karakter van de oude binnenstad nog met een streng welstandsbeleid, maar outletcenters hebben kennelijk de onderlinge afspraak gemaakt dat ze voor hun architectuur hun toevlucht zoeken tot functionele winkelruimtes met het masker van een manisch opgewekt Disney-dorp. Het Roermondse retailpark doet in zijn blauwe-dozerigheid niet onder voor Ikea-vestigingen.
Hét toonbeeld van Verelendung door winkelmanie is de V&D in Sittard. Een neogotisch raadhuis en een stadsboerderij verdwenen in 1966 onder de slopershamer om plaats te maken voor een betonnen doos. Tot op de dag van vandaag is het gebouw een litteken op de gezichtsbepalende Markt van de stad.

Architectonisch gezien is Heerlen als enige echt beter geworden door de opkomst van het grootwinkelbedrijf. In het hart van de stad staat het door Frits Peutz ontworpen Glaspaleis, inmiddels weer voorzien van de originele winkelnaam Schunck*, met een asterisk als speelse toevoeging. “Een recht-voor-de-raap-gebouw”, zegt Leo Schunck, kleinzoon van de toenmalige opdrachtgever Peter Schunck. Kwaliteit wint altijd was een van de slogans waarmee het bedrijf reclame maakte. Schunck: “Die kwaliteit moest zichtbaar worden. Iedereen kocht antraciet, grijs, donkerblauw. Heel soms met een klein streepje, maar dat was al heel wuft. Met zo weinig onderscheid tussen de verschillende stoffen was het belangrijk om de kleur en kwaliteit goed te kunnen zien. Vandaar dat gekozen is voor het principe van de gestapelde markten, waar via het vele glas het daglicht goed naar binnen kon komen. Andere warenhuizen uit die tijd zaten vol verborgen verleiders. Dat was bij Schunck minder het geval. Alleen de lift was een attractie.”
Uit zijn eigen kinderjaren herinnert Ton van Mastrigt, voormalig stadsbouwmeester van Heerlen, zich dat hij gefascineerd was door de mogelijkheid om steeds van binnen naar buiten te kunnen kijken en vice versa. “De V&D had ook wel ramen, maar een stuk minder en als jongetje keek je er tegen de borstweringen onder de ruiten aan.”
Tijdens en na de oplevering in 1935 oogstte Schunck overigens niet meteen unanieme lof. Integendeel, er was grote beroering ontstaan over de nieuwe verschijning in het Heerlense centrum. Met name het scherpe contrast tussen de monumentale Pancratiuskerk en de modernistische schepping van Peutz schoot velen in het verkeerde keelgat. Critici spuwden hun gal over dat ‘loeder van een warenhuis’, dat ‘aanstootgevend wangedrocht’, die ‘dominante glazen kooptempel’.
Vakgenoten van Peutz waren wel positief. Hoogleraren bouwkunde van de Technische Universiteit Delft oordeelden dat het Glaspaleis een reis naar Heerlen waard was. Ook de architect J.J.P. Oud sleepte zijn leerlingen mee naar Heerlen.
Als gebouw heeft Schunck heeft iets van een oceaanstomer die Heerlen van het ene moment op het andere is binnen komen varen. De witte relingen op de terrassen bovenop, de trappenpartij, ze roepen associaties op met een schip. Volgens Ton van Mastrigt symboliseert het Glaspaleis als geen ander gebouw de geschiedenis van Heerlen, dat door de steenkolenwinning razendsnel van een dorp in een stad veranderde. “Het neerzetten van zo’n creatie naast een romaanse kerk laat zien hoe abrupt de overgang was.”

In de tweede helft van de negentiende eeuw verschenen de warenhuizen voor het eerst in de Europese binnensteden. Gemechaniseerde productie schreeuwde om gemechaniseerde verkoop: dat kon in kolossale winkels. Het betekende een rigoureuze breuk met de wat grijze traditie van de bestaande middenstand. De nieuwe kooppaleizen pakten uit met verleidelijke etalages, zeeën van licht, sprookjesachtige etages en de sensatie van de lift met liftjongen.
Nederland bleef vooralsnog achter bij die trend, maar Limburgers konden zich in het nabije buitenland vergapen aan de nieuwe rijkdom, zoals in de in 1885 geopende Nouveau Bazar de la Place Saint-Lambert in Luik. Misschien was Nederland te calvinistisch om zich direct over te geven aan de nieuwerwetse uitspattingen. De doorslaggevende initiatieven kwamen uiteindelijk vooral van Duitsers: Sinkel, Dreesmann, Clemens & August (C&A), Brenninkmeijer, Peek en Cloppenburg, Kreymborg, Lampe, Voss, Hoying. Hun herkomst sprak uit hun namen.
Johann Arnold Schunck (1844-1905) was er ook zo een. In 1874 kwam hij vanuit Duitsland lopend de grens over, met een handkar vol stoffen en 900 thaler (ruim 600 euro) op zak. Hij wilde zich in Sittard vestigen, maar bleef uiteindelijk in Heerlen.
De eerste generatie Nederlandse warenhuizen werden veelal gemodelleerd naar de buitenlandse voorbeelden. De Parijse paleizen van het consumentisme met hun grote glazen koepels en hoge lichthallen waren je van het. Amsterdam had mogelijk al vroeg een eigenzinnig ontwerp kunnen hebben als Berlage zijn opdracht van de Duitse ondernemer Leonhard Tietz voor een warenhuis aan het Damrak had kunnen uitvoeren. Maar de weerstand van de Amsterdamse winkeliers tegen de nieuwkomer was te groot. Nu werd Willem Dudoks in 1930 geopende Bijenkorf het eerste Nederlandse warenhuis gebouwd volgens de principes van de moderne architectuur. Weg was de Franse krullerigheid, hier domineerde de geometrie van de Nieuwe Zakelijkheid.
Voordat ze aan het nieuwe warenhuis begonnen, keken architect Peutz en opdrachtgever Peter Schunck rond in heel Europa. De meeste inspiratie deden zij op in Nantes, waar Les Grand Magasins Decré stonden, een warenhuis als een gestapelde markt met veel glas, naar een ontwerp van architect Henri Sauvage.

Warenhuizen maakten de smaak van de rijken bereikbaar voor de minder bedeelden. Dat leidde vanaf het begin tot gefronste wenkbrauwen. “Het volk klaagt dat zijn arbeid onvoldoende betaald wordt. Maar als men nu dergelijke prullenkramen ziet”, vroeg het tijdschrift Onze meisjeswereld zich af.. “Is het volk niet veel zelf schuld aan zijn armoe? Verknoeit het niet een gedeelte van zijn inkomen op erbarmelijke wijze? En is het geen ongelukkig iets in onze hedendaagsche maatschappij dat de toenemende weelde, de zucht tot het aanbrengen van versieringen en verfraaiingen, in huis en in de kleeding, overal doordringt tot in de laagste standen der maatschappij toe?”
De Franse historicus Georges d’Avenel (1855-1939) was positiever. Zijn analyse van de democratisering van de luxe luidde: “Elke keer dat de industrie haar bereik vergroot, wordt het leven van een aantal individuen verrijkt; ze maakt het mogelijk dat de bleke, denkbeeldige maar zoete schijn van de weelde zelfs de mensen met de meest bescheiden middelen bereikt. Die vulgarisatie is het werk van deze eeuw: ze waarderen dat enorm.” d’Avenel onderkende dat het niet meer was dan de schijn van welvaart en individualiteit zonder onderscheidend vermogen. Toch vond hij het vooruitgang: “Het ligt in de aard van de nieuwe luxe om banaal te zijn. Laten we daarover alstublieft niet te veel klagen: voorheen was alleen de ellende banaal. Laten we niet verstrikt raken in de kinderachtige, maar gangbare tegenstrijdigheid die de ontwikkeling van de industrie toejuicht, maar de gevolgen van de industrialisering betreurt.”
Schunck straalde uiterlijk geheel en al de nieuwe tijd uit, maar met de vluchtigheid van de moderne marketing had het bedrijf minder. De onderneming zocht het liever in meer traditionele methodes: ruimhartige gestes richting fanfares, koren en andere verenigingen betaalden zich in de regel goed uit in klandizie van de afzonderlijke leden. Winkeltrouw was de zaak meer waard dan de verleiding tot impulsaankopen.
Inmiddels is Schunck is al lang geen winkel meer, maar een cultuurtempel. Peutz’ paleis voldoet prima voor de plannen van directeur Stijn Huijts die zijn aanpak baseert op de pijlers van modernisme en urban culture. Huijts hecht erg aan het transparante karakter van het voormalige warenhuis. “Het geeft de kunst geen kans zich te verschansen en te zwelgen in autonomie.” De directeur wil van Schunck* een magic cube maken waar de verschillende kunstdisciplines gemakkelijk kruisbestuivingen aangaan en de verbindingen tussen cultuurmakers en de maatschappij als vanzelf ontstaan. “Het oude Schunck-gevoel moeten we daarbij vasthouden. Zoals de oude slogan al zei: Kwaliteit wint altijd.”

Dit is het vijfde artikel in een reeks van vijftien in het kader van de Culturele Biografie, een project van de provincie Limburg. www.schunck.nl