Het werk van Pieter Laurens Mol is vaker te zien in het buitenland dan in Nederland. Samen met GERRIT VAN DEN HOVEN wandelt de kunstenaar langs een keuze uit zijn oeuvre – minus de schilderijen die hij in 1968 uit frustratie verbrandde. 

Op de tekening Paint Factory van Pieter Laurens Mol uit 2008 is een fabriek te zien met tussen de schoorstenen zwevende kleurige vlakjes; het is een herinnering aan zijn jeugd in Breda. Als kind liep hij vaak langs de al lang verdwenen verffabriek van Wagemakers. ‘Er stonden kleurige panelen waar de werking van de verf in de buitenlucht werd getest. Voor mij was dat pure poëzie, alsof ze in die fabriek schilderijen maakten die vanuit de hemel bekeken konden worden.’ 

Pieter Laurens Mol, Paint Factory (2008)

In 1968 had de toen 22-jarige Pieter Laurens Mol zijn eerste expositie in zijn geboorteplaats Breda. De reacties waren zó teleurstellend dat hij de werken na afloop ritueel verbrandde. De as deelde hij uit onder vrienden; een week later begon hij met het maken van nieuw werk.

Die expositie vond indertijd plaats in de Beyerd, een pand dat intussen deel uitmaakt van het Stedelijk Museum Breda – juist daar waar nu Nachtvlucht is te zien, een overzicht van het meer dan vijftig jaar omvattende oeuvre van Pieter Laurens Mol.

Voor de in Brussel wonende en werkende kunstenaar is daarmee de cirkel rond, al zal het ditmaal niet tot een rituele verbranding komen. De indertijd naarstig gezochte erkenning is er lang en breed gekomen; werken van Mol bevinden zich in nationale en internationale collecties, inclusief die van het MoMA in New York.

Nachtvlucht is samengesteld rond het thema zwart en duisternis; veel kleur is er dan ook niet te vinden. Zwarte gaten, het universum en het verglijden van het licht zijn de thema’s waarop Mol reageert. Maar hoe donker het werk ook mag zijn, somber en zwaar wordt het nooit. Altijd is er de subtiele humor en de zelfrelativering waarmee hij de toeschouwer een glimlach ontlokt.

In Nederland is Mol amper bekend. Deels omdat hij al jaren in Brussel woont, maar ook omdat zijn werk zo on-Nederlandse oogt. ‘Ik kon daar over somberen, hoor’ zegt hij er zelf over. ‘Riekje Swart, een galeriehouder in Amsterdam, werd kwaad als ze me weer eens hoorde mopperen. “Hou op, Pieter”, zei ze dan, “Nederlanders houden nu eenmaal van heldere vormen en kleuren. Dat doe jij niet. Je hebt een andere gevoeligheid. Zet het van je af en ga door”. Maar ik had het geluk dat ik veel in het buitenland heb kunnen exposeren.’

Pieter Laurens Mol, De anonieme getuigenis (1976-1985). Collectie Rijksdienast voor het Cultureel Erfgoed

Het vroege werk van Mol heeft verwantschap met dat van kunstenaars als Bas Jan Ader en Teun Hocks. Het zijn geënsceneerde fotowerken waar Mol absurde handelingen verricht. Zoals in een titelloos werk uit 1978 waarin hij de tafel waarop hij zit aan het doorzagen is.   

Zijn latere werk is filosofischer, en gelaagder; critici plakken er vaak het etiket ‘conceptueel’ op. Mol is het daar niet mee eens. ‘De pure conceptualist zegt dat zijn werk bestaat bij de gratie van het idee; de uitvoering is dan minder belangrijk. Ik hecht veel waarde aan de sensualiteit van de materialen; bij mij is de uitvoering juist enorm belangrijk. Daarom vermeld ik altijd de materialen die ik gebruik; het is informatie die je anders doet kijken.’

De grote zwartsluier, een werk op papier uit 1977, ziet eruit als een vrijgegeven rapport van de belastingdienst over de toeslagenaffaire. Alle teksten zijn weggelakt. Mol grinnikt. ‘Ik heb de tekst overgenomen uit de Bijbel van mijn oma en met een zwarte sluier overdekt. Ik moest denken aan de Franse wetenschapper Laplace, de eerste die wiskundig de onduidelijkheden bij Isaac Newton kon weerleggen. Als Newton ergens niet uitkwam, wees hij naar God. Laplace was bevriend met Napoleon, die vond zijn theorieën boeiend. “Maar waar is God in dit verhaal?” vroeg hij zich af. Laplace antwoordde dat hij God niet meer nodig had.’

Laurens Pieter Mol: ‘Ik vermeld altijd de materialen die ik gebruik; het is informatie die je anders doet kijken’

Hij staat wat langer stil bij De anonieme getuigenis (1976/1985), een installatie met een afbeelding van een dode kraai in een zinken lijst en een groot aantal dakpannen ervoor. Het is een van Mols meest bekende werken. ‘Goed dit weer eens te zien’, zegt hij ervan. ‘Het zit in de Rijkscollectie en is overal geweest. Terwijl het toch geen makkelijk werk is om te tonen.’

Mol houdt van woordspelletjes. Hij wijst naar een met teer gevulde emmer met een dode rat erin. ‘Ik dacht na over het woord art. Toen kwam ik op tar, Engels voor teer. Vervolgens bedacht ik: Art is a rat in the tar.’ Hij wijst naar een recenter werk dat erboven hangt. ‘Ik heb het gecombineerd met Mayday-Mayday uit 2011, met foto’s van giftige teerdampen. Rook is voor mij een fascinerend beeld. Het verhult en mystificeert en gaat meestal vooraf aan iets rampzaligs. Er zit ook veel schoonheid in.’

The Total Amount (2004) bestaat uit bakjes met kleurige pigmenten, een aantal teksten en een foto van hemzelf, hangend in takels. ‘De schilder hangt ons als een donderwolk boven het hoofd’, is een van de oneliners erbij. Het brengt hem terug bij de schoorstenen op de tekening van de Bredase verffabriek. ‘Voor mij zijn die schoorstenen een symbool voor de arbeid in het atelier. Je haalt allerlei rotzooi naar binnen en aan het einde komt er een netjes afgewerkt product uit.’

Pieter Laurens Mol, Nachtvlucht. Van 23.7 t/m 13.11 in Stedelijk Museum Breda, en elders in de stad. stedelijkmuseumbreda.nl