In 2019 richtte Matteo La Rosa zijn eigen modelabel op. Een jaar later had hij met La Rosa een show op de fashionweek in Parijs en een reportage in de Italiaanse Vogue. Sindsdien doet hij wat een jonge ontwerper volgens de mores in de modewereld niet moet doen: hij volgt zijn eigen pad.
Het had enige voeten in de aarde voordat ik Matteo ontmoet, aan de ringweg van Hasselt bij een bedrijf voor sales outsourcing. Hij werkt er als business developer, ‘vooral B2B services’. De ruimte waarin we zitten heeft de ambiance van een verhoorkamer bij de politie: matglazen wanden, TL-verlichting, een zwarte vloer, twee zwarte stoelen aan een zwart bureau met een zwarte computer.
‘Creatief gezien ben ik aan het eind van de dag uitgerust’
Voor mij voelt de ruimte als een eigentijdse verbeelding van de hel, Matteo is er volmaakt tevreden: ‘Een creatieveling stopt nooit met denken, het is erg druk in mijn hoofd. Door mijn baan hier heb ik de kans om dat even uit te schakelen: ik doe de voorbereiding van een meeting, heb een gesprek met de klant, that’s it. Ik werk fulltime, dus het is misschien raar om te zeggen, maar het voelt niet als werk. Ik doe het echt heel graag. Acht uur lang is mijn brein alleen maar met cijfers bezig, creatief gezien ben ik aan het eind van de dag dus uitgerust. Als ik ’s avonds thuiskom begint het echte werk, dan ben ik weer fashion designer.’
Door zijn baan overdag werkt modeontwerper Matteo La Rosa (Genk, 1998) voornamelijk in de avond en de nacht. Ook zijn label La Rosa lijkt zich qua sfeer in de schemering te bevinden. De fotografie is duister, de gezichten van modellen vaak verborgen, de ontwerpen hebben een subtiele gelaagdheid van vorm en materiaal. Zwart voert de boventoon.
Waarom zwart?
‘Het is tijdloos. Ik kan een T-shirt maken met een opvallende print, maar dan is het vooral de print die spreekt. Zwart geeft ruimte voor gelaagdheid in materiaal. Zwart laat je silhouet spreken. Als ik een dag geen zwart draag, voel ik me niet sterk.’
Laat zwart je dan beter kijken naar vorm?
‘Gisteren was ik als bezoeker naar de fashionweek in Parijs. Ik had iets schreeuwerigs aan kunnen doen, zo van “hier ben ik”, maar ik was volledig in het zwart gekleed met veel lagen. Ik had een lange strakke merkloze vintage mantel aan, juist over die mantel kreeg ik veel complimenten. Niemand die vraagt “wat voor merk hebt ge aan?”, het gaat puur om appreciatie van de vorm. Ik ken mensen die van top tot teen Prada dragen, in outfits van duizenden euro’s, maar er toch bij lopen als een landloper. Het merk is niet belangrijk. Als het aan mij lag zou ik nog niet eens een label willen in mijn eigen kleding, het gaat om vakmanschap.’
De liefde voor vakmanschap uit zich bij Matteo La Rosa in een uitdijende verzameling mode uit de jaren tachtig en negentig. Zijn kledingkast is naar eigen zeggen een museum. ‘Ik heb 75 zwarte blazers. Dan nog mantels. Zwarte mantels. Grijze mantels. Donkerblauwe mantels. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Alles hangt op kleur, natuurlijk. Die collectie is een belangrijk deel van mij als ontwerper, die altijd met me mee verhuist, waar ik ook ga. Dus nu ook in Genk.’
Is Genk een goede plek om mode te verzamelen?
‘Genk voelde als thuiskomen, maar het is natuurlijk geen wereldstad met grote vintage winkels en dergelijke. Maar Martin Margiela woonde tegenover mijn grootouders, hij groeide op in Genk. Dus het voelt dan wel speciaal om een vroeg stuk van zijn hand via mijn verzameling terug te brengen naar Genk. Overigens komt iemand als Raf Simons, de creatief directeur van Prada, gewoon uit Neerpelt. Het laat zien dat je ook vanuit de provincie succesvol kunt zijn in de mode.’
Na Matteo’s eerste succesvolle shows kwam meteen de vraag naar wat zijn volgende collectie zou worden; twee shows per jaar is nog altijd de norm in de modewereld. ‘Ik merkte dat ik mezelf aan het verliezen was. Alles was getimed volgens de modekalender. Ik heb kunnen ondervinden dat mijn creativiteit gewoon op was. Dat kon zo niet verder, dus ik moest veranderen. Ik deed normaal gezien nu ook een show in Parijs, maar omdat ik nog niet klaar was om mezelf weer in een collectie te storten, dacht ik nee, dat doen we nu liever niet.’
Biedt de financiële zekerheid van je baan de vrijheid om zulke drastische beslissingen te nemen?
‘Exact. Veel ontwerpers hebben hun label als enige houvast en zijn daarom vooral bezig met het uitbouwen van hun merk. Als ik alleen maar bezig zou zijn met het rendabel maken van mijn zaak, ben ik met andere dingen bezig dan met creativiteit en schoonheid.’
Vanwaar die drang om dan na een lange dag toch nog met mode bezig te zijn?
‘Zo lang ik me kan herinneren ben ik aan het tekenen. Kledingstukken, voor mezelf of fictief. In mijn familie is er een stoffenwinkel, ik kreeg vaak stoffen voor mijn verjaardag en voor Kerst. Ik drapeerde die stoffen op mijn nicht, maakte dan een jurk voor haar. Die kleine dingen hebben allemaal bijgedragen aan wat ik nu ben, gecombineerd met een obsessie voor schoonheid die ik denk ik van mijn moeder heb overgenomen. Ik ontwerp voor vrouwen die streven naar schoonheid en kracht.’
‘Mijn hele merk is opgebouwd rondom één muze: mijn moeder’
Zie je die vrouw voor je als je ontwerpt?
‘Absoluut. Als ik eerlijk moet zijn, is mijn hele merk opgebouwd rondom één muze: mijn moeder. Ik zie als ik teken effectief mijn moeder rondlopen in het ontwerp, of een soortgelijke vrouw die bijvoorbeeld een businessmeeting doet.’
Draagt je moeder je ontwerpen?
‘Soms. Ik maak kleding op maat, dus ik heb weinig tijd om speciaal voor haar iets te maken. En ik hou van objectief advies; de mening van je moeder is zelden objectief. Soms is ze ook te duidelijk in haar oordeel. Laat ik het zo zeggen: als zij het niet mooi vindt, komt het niet in de collectie.’