Duurzaamheid is een state of mind, maar dreigt een speelbal te worden van allerlei ideologieën. Wat blijft ervan over als de hype voorbij is? Gaan we bijvoorbeeld door met het gedachteloos slopen van in onbruik geraakte gebouwen?

Altijd maar die sloophamer – waarom?

Something hit me very hard once, thinking about what one little man could do. Think of the Queen Mary — the whole ship goes by and then comes the rudder. And there’s a tiny thing at the edge of the rudder called a trim tab.
It’s a miniature rudder. Just moving the little trim tab builds a low pressure that pulls the rudder around. Takes almost no effort at all. So I said that the little individual can be a trim tab. Society thinks it’s going right by you, that it’s left you altogether. But if you’re doing dynamic things mentally, the fact is that you can just put your foot out like that and the whole big ship of state is going to go.
So I said, call me Trim Tab.

Richard Buckminster Fuller, in: Playboy, februari 1972
Duurzaamheid. Zo’n mooi woord. Er zijn nogal wat mensen die claimen te weten wie aan de wieg staat van het begrip. Is het Heron van Alexandrië (10-70), de uitvinder die de muntautomaat bedacht. En de stoommachine, nog voordat James Watt (1736-1819) op het idee kwam dat je er een hoop extra’s in moest stoppen om er rendement (maar ook CO2) uit te krijgen?

Wat te denken van Richard Buckminster Fuller (1895-1983), de geniale maar hier ten lande betrekkelijk onbekende Amerikaanse denker, dichter en uitvinder, bedenker van het woord synergetics. Hij was de architect van de Biosphere, het Amerikaanse paviljoen op de Wereldexpo van Montreal in 1967, een van de eerste ‘groene’ gebouwen: zelfvoorzienend en niet vervuilend.
Of is het toch Al Gore (1948) die met zijn Inconvenient Truth ons aan het verstand bracht dat het weliswaar vijf voor twaalf is met de wereldecologie, maar dat er nog hoop gloort als we onze krachten maar weten te bundelen, zowel sociaal, cultureel als economisch.
Anderen houden het op de positivo’s van de duurzaamheidbeweging, William McDonough (1951) en Michael Braungart (1958), met hun gedachte dat we niet per se hoeven te minderen, om een betere samenleving te krijgen. De uitdaging bestaat er volgens hen juist uit om met ons afval iets te produceren dat we altijd nodig zullen hebben: iets om te wonen, iets om te eten, iets om te werken. Cradle to cradle, dus.
“Het probleem met het begrip ‘duurzaamheid’ is dat veel mensen denken dat het alleen maar om een concept gaat. Een concept dat er toe dient onze wereld beter te maken, maar bij gebrek aan visie op ontwikkeling al snel een speelbal van ideologieën wordt,” meent Janicke Kernland, mede-initiator van i-fabriek die toe is aan haar tweede editie: duurzaamheid voor én na de hype. Kernland: “Duurzaamheid wordt veel gebruikt door mensen die er baat bij hebben om zo te laten weten dat ze het goed voor hebben met de wereld, zoals politici en bestuurders.” Kernland verwijst naar ‘slogans’ uit het jonge verleden als bijvoorbeeld creative industry of urban culture. “Het is goed dat ze onder de aandacht worden gebracht en er programma’s voor worden ontwikkeld. Maar vooral over duurzaamheid moet verder worden nagedacht. Duurzaamheid is een state of mind , er is een ingrijpende verandering in ons denken en handelen nodig. Want duurzaamheid blíjft, ook als de hype voorbij is.”
Voor Kernland is de kernvraag dan ook: hoe duurzaam is duurzaamheid? “Hoe ontwikkelen we duurzaamheid verder, zonder dat we steeds hoeven na te denken over het begrip?” Ze noemt het voorbeeld van de herwaardering en hergebruik van oude industriële panden en terreinen. “De herbestemming gaat vaak gepaard met het invullen met traditionele concepten. Slechts in weinige gevallen wordt echt nagedacht wat we met de volumes, letterlijk: de volumes, in die gebouwen, op die terreinen kunnen beginnen. Neem het Sphinx-terrein in Maastricht. In plaats van leren om te gaan met de bestaande gebouwen, breken we ze af, verladen het puin, en laten we er een stedenbouwkundig concept op los met woningen waarin bij wijze van spreken de plaats van de bank, de televisie, de slaapkamer al is vastgelegd. Terwijl we niet eens weten of we straks in ons huis – om wat voor reden ook – geen plek meer (willen) hebben voor een bank of een tv. Waarom nemen we de uitdaging niet aan om juist het bestaande gebouw, het volume, als uitgangspunt te nemen en daar een functie aan te geven. Zo’n gebouw kan steeds opnieuw andere functies en bestemmingen krijgen, afhankelijk van de trend van het moment. Waarom moeten we steeds opnieuw puin creëren?”

Biosfeer of duurzaamheid? Tomatenplantje op een dakterras met op de achtergrond bieslook op beton, oktober 2008