Anne no Nikki is een Japanse tekenfilm over Anne Frank. Slechte film naar het schijnt, maar ik heb hem nooit gezien. Ik ken alleen de muziek die erbij hoort, van Michael Nyman. If is is met stip één van de mooiste liedjes ooit. Wie niet van If van moet janken is een slecht mens. Hilary Summers zingt. Zij is een contra-alt met de diepste stem die een vrouw kan hebben. Käthe Kollwitz zou ook zo klinken, kort bij het hart en traag vanbinnen. Al is van Käthe Kollwitz niet bekend of ze zong. Waarschijnlijk niet. En anders vast vals. Käthe Kollwitz tekende en maakte beelden.

Ik was onlangs in Berlijn, liep Unter den Linden per ongeluk een neptempeltje binnen, met Nike op het fronton, de godin van victorie. Vroeger trokken de Pruisen hier de koninklijke wacht op. Nu is het kaal en leeg, op een beeld van Käthe Kollwitz na. Het is een kopie van haar Mutter mit totem Sohn. Niet groot, 1 meter 60 maar en daarmee toch nog groter dan ze zelf wilde. Helmut Kohl heeft het laten vergroten in 1993. Alla. Wat maakt het uit.

Ik moest ervan janken. Niemand heeft het gezien. Het kon Berlijn ook niet schelen. Die stad heeft alle verdriet al 100 keer gezien. Berlijn kijkt er niet van op. Het hoort erbij. De tristesse zit diep in de grond onder speeltuintjes en hippe schoenenwinkels. Het vergif bonst in het hart van de toeristen. Het is een gratis museum met een koffertje van een joodse mevrouw. Het is de deur van een parkeergarage met een trap naar een atoomschuilkelder. En dan zwijg ik nog over Checkpoint Charlie. Blijf weg van Checkpoint Charlie. Het is een opgefokte ijscokraam met stukjes muur en magneten made in China. Aan de andere kant van de straat staat een worstenkraam: Checkpoint Curry. Kortom, het is verdriet in een notendop, van Nike tot Pieta, van tekenfilm tot holocaust. Het is niet exclusief. Het alomtegenwoordig, nog treuriger eigenlijk.

Daarna ben ik voor de mop een Berlijnse bol gaan eten. Ook al is er in Berlin geen enkele boule de Berlin te koop. Ze noemen het er Pfannkuchen, en Pfannkuchen komen zonder pudding. Eigenlijk zijn ze niet lekker en dan moet de verrassing nog komen: pruimenconfituur in het midden, mierzoet en zo klef als wat. Daar moest ik wel om lachen, om de troost van een gefopte bol zonder pudding. Berlijn is een wang met littekens, fond de teint en een wolkje rouge eroverheen, iedere dag opnieuw. Berlijn maakt zich op en gaat door. Het is een oude clown met een slappe tent op zijn rug. Ik zag hem lopen in de regen, duizend tranen van Berlijn en die van mij.

Er bestaat een vlinder die op tranen leeft. Het is de lobocraspis griseifusa. Hij zit graag te likken op het ooglid van een hertje. Hertjes zijn ook zo triest, sinds Bambi en de bosbrand. Maar laat het niet poëtisch zijn, de vlinder die je tranen droogt! De traanvlinder is een bruine mot die niet op verdriet zit te wachten. Hij raspt met zijn tong over je kleur van je ogen tot je moet huilen. Ik ga er mij niet aan laten vangen, ook al ben ik alweer een tijdje terug uit Berlijn. Misschien moest ik op verdrietige dagen maar gewoon naar Breendonk rijden, een Duits doorgangskamp, buurtig Antwerpen. Onder de oorlog zijn hier 3500 mensen gepasseerd. Of niet. Rond 1940 was Breendonk de hel. Ertegenover ligt de brouwerij van Duvel Moortgat. Ssst, staat op de gevel, hier rijpt den Duvel. En If, zingt Hilary Summers. Verdriet is overal.