Het is zaterdagavond en ik tref de laatste voorbereidingen. Gesneden stukjes limoen, ijsklontjes, versgeperst bloedsinaasappelsap en een scheut gemberbier verdwijnen in een groot glas, ik zet het met een fles gin op een dienblad. Op weg naar mijn favoriete hang out bij de verwarming controleer ik in de spiegel of kapsel en mascara nog vijf uur meegaan en hang de laptop nog even aan de voeding. It’s party time!
Ik start een video-oproep aan Anna, Caro, en Lena. Een voor een verschijnen mijn vriendinnen, ik ken ze sinds de lagere school, op het scherm, in de volgorde van hun kindertal, van nul tot drie. Onze online cocktailavond kan beginnen.
Het is de derde keer dat we digitaal drinkend bij elkaar komen, een vernieuwing in onze vriendschap die we danken aan corona. Het is, daar zijn we het snel over eens, de enige vernieuwing die ook na de pandemie zal standhouden.
‘Online lesgeven, alsjeblieft nooit meer!’, verzucht Anna. Zij is lerares Duits en geschiedenis en doet een boekje open over het meerwerk dat digitaal onderwijs met zich meebrengt. Caro, altijd positief, onderstreept hoeveel ze heeft geleerd de afgelopen twee jaar. Van yogadocente zag ze zichzelf transformeren in ‘een soort tv-presentatrice’, omdat haar lessen tijdens de lockdowns naar het internet verhuisden. Niet alleen yogapostures moesten nu worden gepland, maar ook ‘draaidagen’, de passende outfit en make-up. “Ineens was de aandacht op mij gericht in plaats van waar ze hoort: bij de klanten.”
In mijn top drie van corona-zaken die ik niet ga missen staan zeker mondkapjes, vertel ik op mijn beurt. “Ik bedoel niet dat ik het ding moet opzetten, maar de oeverloze discussies over het wel of niet dragen, en hóe het te dragen.’
Ik proef geen instemming bij mijn vriendinnen. Ze wonen in Duitsland, ik besef dat ik wat context moet geven. In Duitsland werd vrij vroeg besloten dat je een FFP2 mondkapje moest dragen. Da’s geen feest, maar je doet het. In Nederland hoorde ik mensen lukraak allerlei wetenschappelijke studies aanhalen waaruit bleek dat zo’n kapje weinig effect zou hebben. Of ze vertelden over iemand die iemand kende… die vanwege een aandoening het dragen van een mondkapje bezwaarlijk vond. Hier werden in Nederland urenlang durende vergaderingen mee gevuld, besloot ik. “Om toch maar niemand op zijn of haar tenen te trappen.”
En Lena dan? Wat zal zij zeker niet missen? Ze is arts, ik verwacht dat ze begint over de drukte in het ziekenhuis waar ze werkt. “Thuisonderwijs!”, zegt ze zonder een seconde te hoeven nadenken. Heel vermoeiend met drie kinderen, en twee ouders met drukke banen. “Vermoeiend, ook omdat je thuis zo op elkaars lip zit. Ik hield het niet lang vol om de lieve moeder te blijven.”
Al bleef haar plaats als rolmodel behouden. “Laatst speelde ik met de drie meiden een spelletje waarbij ze moesten vertellen wat ze later wilden worden. De jongste, Liese (5), zei: ‘Een goede moeder’.”
Hoe schattig, denk ik, en lach met mijn vriendinnen mee. Toen dacht ik: zou dat óók een erfenis van corona kunnen zijn, dat kinderen hun ouders vooral als moeder en vader zien, niet wetend dat ze ook een boeiende baan kunnen hebben?
Maar Lena was nog niet klaar met haar verhaal; haar jongste dochter wilde het spelletje nóg een keer doen. “Toen we wilden weten waarom, zei ze met volle overtuiging: ‘Omdat je behalve een goede moeder ook nog iets anders kunt zijn.”
Zoals?, vroeg Lena.
“Dat weet ik nog niet.”