Anna Tilroe is één van de meest invloedrijke kunstcritica van Nederland. In 2008 maakte ze een uitstapje naar de kunstpraktijk, ze werd artistiek directeur van ‘Sonsbeek’, de internationale beeldententoonstelling in Arnhem. In een vorige week uitgekomen pamflet neemt ze de kunstwereld opnieuw de maat. “De boel afbreken is te makkelijk.”
door Koen Kleijn
Inmiddels is ze bijzonder hoogleraar aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, belast met het slaan van een brug tussen de academische wereld en het artistieke werkveld. Een mooie opdracht, maar Anna Tilroe denkt verder dan dat. In het net verschenen pamflet De Ja-sprong, naar een nieuwe vitaliteit in de kunst geeft ze een sterke analyse van de hedendaagse kunstwereld, klem tussen koortsige commercie en ondoordringbare theorie. “Opgezweept door een versleten kunstopvatting draait kunst als een tol in het rond en neemt alles in zich op wat ze tegenkomt: mode, design, games, popcultuur, internet. Prachtig. Kan niet beter. Alleen, alles speelt zich af in een sfeer van vluchtigheid, vormloosheid en willekeur, het kenmerk van onze geheugenloze tijd.”
Nou liet Anna Tilroe (Goes,1946) zich de afgelopen jaren al vaker bezorgd uit over de stand van zaken in de kunsten. In een interview voor de opening van de beeldententoonstelling Sonsbeek in Arnhem zei ze twee jaar geleden: “Er is in onze cultuur een grote leegte ontstaan. Termen als ‘een betere wereld’ en ‘een betere mens’ zijn lege hulzen geworden.” Het museum, zei ze toen, ‘’functioneert niet meer als richtinggevende autoriteit bij nieuwe ontwikkelingen, integendeel, het hobbelt vaak stuurloos en met een lege portemonnee achter de ontwikkelingen aan.” In haar nieuwe pamflet lijkt de toestand alleen nog maar erger geworden: “Ook nu grijpt ons in allerlei gedaantes een moreel nihilisme aan en deze keer kunnen we er geen enkel visioen tegenover stellen.’’ Nihilisme: dat is een woord dat je niet vaak meer tegenkomt.
Kamp je met een geloofscrisis?
“Een geloofscrisis? In de kunst? Dat niet. Wel in de kunstwereld, maar dat is een heel verschil. Ik ben een jaar met dit pamflet bezig geweest, omdat ik voortdurend vastliep op een soort cultuurpessimisme. Ik vond dat ik niet zomaar een pamflet kon schrijven zonder een tegenvoorstel te doen. De boel afbreken, dat is makkelijk. Ik zie veel collega’s in een soort zurigheid verzanden.”
Je kunt er ook gewoon mee ophouden, natuurlijk.
“Ja. Of niet, en dan moet je weten waarom je ermee door wilt gaan. Ik voel me in de eerste plaats een criticus. Al dertig jaar, en dat is wat ik eerlijk gezegd ook het liefste doe. Sonsbeek was eenmalig; het was heerlijk om daarna gewoon weer terug te zijn in mijn kamer en na te denken. Je bent als criticus natuurlijk sceptisch, dat hoort bij het criticus zijn. Het was buitengewoon leerzaam om te proberen weer eens een heldere analyse te maken.”
Die analyse liegt er niet om. Dat de commercie de kunst in een stalen greep heeft, is geen nieuws, maar Tilroe zegt er rake dingen over. Over hoe de radicale kunstenaar is getransformeerd in een salonheld, die kapitalistische waarden representeert, en vooral concurreert met de popcultuur, de reclame en het internet. De voormalige rebel runt zijn atelier als een bedrijf en behoort volledig tot het kunstestablishment. De echt subversieve kunstenaar, aan de andere kant, is verstrikt in het ‘discursieve’ circuit, de wereld van onderzoek, discussie en theorievorming. Hun kunstwerken lijken steeds sterker uitvloeisels van de theorie te worden.
Waarom zou iemand nog kunstenaar willen worden, denk je?
“Ik denk dat veel jonge mensen aangetrokken worden door de vrijheid die het geeft. De vrijheid om niet in een bepaald patroon te hoeven passen – tenminste, dat denken ze dan, ze komen er nog wel achter dat het toch ietsje anders zit. En toch ook het idee dat je jezelf ontwikkelt via je creativiteit. Het idee van zelfexpressie en zelfontwikkeling zit zo sterk in de westerse cultuur, en de kunst is daar dé plek voor.”
En dus is iedereen ‘creatief’ en zitten de academies mudvol. Maar hoe word je een goede kunstenaar?
“Een goede kunstenaar laat iets zien wat je nog nooit hebt gezien. Niet het spektakel, heel gewone dingen. Ik reed daarnet door het Vondelpark, en ik moest denken aan een interview dat ik ooit met Baselitz heb gemaakt. Die heeft heel veel bomen geschilderd; hij zei dat hij de winter zo geweldig vond omdat je dan juist de structuur van die bomen zo goed ziet. Vóór dat gesprek had ik daar nooit zo over gedacht, en nooit zo naar bomen gekeken, maar door wat hij zei, en de schilderijen die hij maakt, ben ik daar op gaan letten. Dat is iets wat kunst kán: iets laten zien waar je anders totaal langs kijkt. Ten tweede: een goed kunstenaar straalt een grote intelligentie uit. Het is iemand die niet zomaar een balletje opgooit, maar echt ergens over nagedacht heeft. Ook over hoe iets is uitgevoerd. Francis Bacon heeft dat ‘technische intelligentie’ genoemd, kennis van het materiaal.”
Je citeert de miljardair-verzamelaar Eli Broad: “Voortaan bestaat de avant-garde uit de tien best verkopende kunstenaars.” Kan een kunstenaar nog buiten dat economische circuit bestaan?
“Ik denk het eigenlijk niet. Je komt óf in het ene terecht, of in het andere, het discursieve. Dat is het probleem waar kunstenaars voor staan.”
En ze moeten toch eten.
“Ja. Maar waar het altijd om draait, is hoe onafhankelijk ze zich daartegenover opstellen. Wij leven in een kapitalistische samenleving, en misschien zijn we het helemaal niet eens met het kapitalistische systeem, maar je manoeuvreert je er wel doorheen. En je kunt je ook daarbinnen allerlei rebelse standpunten innemen.”
In je pamflet zeg je dat de onafhankelijke positie van het museum als ‘cultuurbepalend, educatief en historiserend instituut’ op de tocht staat. Hoe komt dat? Ontbreekt het aan persoonlijkheden?
“Het museum is heel goed in staat het hoofd te bieden aan de verwarring. Maar die echt eigenzinnige museumdirecteuren, zoals Rudi Fuchs, of Wim Beeren, die zijn er niet meer – en het Stedelijk heeft toch zijn naam te danken aan dat soort uitgesproken types.”
Is het museum niet per definitie ouderwets geworden?
“Dat vind ik niet. Het museum is misschien niet meer een gewijde plek, maar nog altijd wel een bijzondere plek, waar de dingen zich een beetje loszingen van het dagelijkse. Dat vind ik een hele mooie connotatie, en dat moeten we vooral zo houden. Ik denk dat een museum een dynamisch instituut moet zijn, maar tegelijkertijd ook zijn bijzondere kwaliteit moet bewaren als een plek die aandacht afdwingt.”
Sommige directeuren zien hun museum juist als het moderne equivalent van het dorpsplein, de kerk, de academie, de plek waar de samenleving bijeenkomt.
“Een museum kan wel een platform zijn, voor discussie, voor verhalenvertellers, maar het één sluit het ander niet uit. Ik ben niet geneigd om dingen snel ‘ouderwets’ te noemen. In het pamflet stel ik aan de orde dat wij onder de dictatuur zitten van begrippen als ‘vernieuwing’ of ‘radicalisering’. Dat vind ík nou ouderwetse begrippen! Het modernisme is echt voorbij! Laat dat idee van permanente vernieuwing nou eens varen: dat zou enorm bevrijdend zijn. Dan krijg je ineens weer een heleboel nieuwe opties. Kunst die eerder niet zichtbaar was, wordt ineens zichtbaar.”
Je behoort niet tot de mensen die zeggen dat de kunst ‘op’ is, dat alles eigenlijk al gemaakt is.
“Dat is het Peggy Lee-syndroom: “Is that all there is…?’ Nee, zeg, stel je voor: dan zou de verbeelding ‘op’ zijn? Ik denk dat er enorme vitaliteit in de kunst is, nog steeds, maar dat het veel meer de context is waarin de kunst functioneert, die versleten is en totaal geëconomiseerd. Dat zuigt de vitaliteit uit de kunst weg. Vergis je niet: er zijn zóveel mensen die naar kunst gaan kijken, en daarvan genieten. Het gewone kunstpubliek is enorm uitgebreid, dat valt me altijd weer op. Als je bedenkt dat de vorige Dokumenta in Kassel 800.000 bezoekers heeft getrokken, meer dan ooit, terwijl dat een hele slechte, saaie en theoretische tentoonstelling was. Maar juist daar, terwijl ik me daar liep op te winden, zag ik die ontzettend aandachtige mensen.”
Die zich wel eerst door een rijstebrijberg van theorie moeten eten.
“Mijn grote bezwaar tegen het discursieve circuit is dat het zich nergens aan verbindt. Dat het totaal besloten is. Dat het niks te maken heeft met wat er gebeurt in de wereld. Dan raakt het los, vooral als het gaat over sociaalkritische kunst: wat is de betekenis daarvan als het de samenleving die het bekritiseert, niet bereikt? Toch zou ik de kunst niet willen verplichten om de relatie te zoeken met de gemeenschap. Ik vind dat kunstenaars moeten doen wat ze vinden dat ze moeten doen.”
Anna Tilroe, De ja-sprong. Naar een nieuwe vitaliteit in de kunst. Uitgeverij Querido.