Appelgebak, elk museumcafé heeft het in huis. Zoals in museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam. Behalve als het druk is.

De voortekenen zijn niet bemoedigend. De parkeergarage is vol, bij de entree wacht een rij en op zaal staat bij elk schilderij een bushalte vol bezoekers elkaar in de nek te hijgen. Wegwezen dus. Tot gauw, plaatjes van Bosch en Brueghel, we zien elkaar wel weer bij zo’n saai maar intiem collectieoverzicht. Bij de deur naar het museumrestaurant, waar we een appelgebak willen scoren, wacht een aardige mevrouw ons op. “Het restaurant gaat om vier uur dicht, het is nu al zó druk dat u niet meer aan de beurt komt.” Naast ons rollen een paar plat-Rotterdamse vloeken uit de monden van vier knuistige mannen. Ze informeren terstond naar de uitgang – behalve een museum is Boijmans van Beuningen ook een labyrint.

Kop op. We herinneren ons dat er bij de ontvangsthal ook nog een espressobar is – Sjarel Ex is niet voor niets de op een na slimste museumdirecteur van Nederland – maar omdat we onderweg blijven hangen bij de kerkjes en tekeningen van Martin Assig komen we daar pas een uur later aan. De ruimte zit half vol, we worden opgewacht door een aardige krullenbol die zegt dat de wachttijd minstens een kwartier bedraagt. Gelukkig is de ruimte omgord met muurtekeningen van de betreurde Pam Emmerik. Geen Bosch en Brueghel vandaag, wel Assig en Emmerik. Ook al kan dit museum de drukte niet aan, onze dag kan niet meer stuk.

Een kwartier wachten of niet, dat is nu de kwestie. We checken de vitrine – geen appelgebak – en lopen de Witte de Withstraat in. Om de hoek staat de aardige krullenjongen van de espressobar. Schuilend voor de regen checkt hij zijn smartphone en trekt gehaast aan een peuk. We knikken minzaam gedag en lopen goedgemutst de stad in.