Appelgebak. Elk museumcafé heeft het in huis. Elke maand gaan we ergens proeven. Aflevering 9: de Martin Gropius Bau in Berlijn.
Café Gropius is een klassiek Berlijns museumcafé: zwarte Thonet-stoeltjes, ronde tafeltjes met witmarmeren blad, piepend parket. Aan de muur een kloeke zwart-wit foto van het pand uit 1971, toen de Martin Gropius Bau nog steeds een oorlogsruïne was, met de Muur als buur.
Ze hebben een vitrine vol gekleurde zoetigheid in Café Gropius, maar geen appelgebak. Om niet uit mijn hum te raken, neem ik een Rotwein Birnenkuchen. Die is ontegenzeglijk vers, maar ook een beetje weeïg. Een extra nachtje in de koeling doet wonderen, maar daar kunnen we natuurlijk niet op wachten.
Op het gebak liggen kleine korreltjes chocola, zó subtiel verspreid dat je ze niet proeft. Dat geldt trouwens ook voor de Rotwein in het gebak. En de peren? Sinds Rainer Werner Fassbinders Händler der vier Jahreszeiten denk ik bij Duitse peren altijd aan de borsten van Irmgard Hermann, die als marktvrouw “frische Birnen, frische Birnen, prima, prima, prima!” riep voor ze van bil ging. Is er iemand die dat Freudiaans voor me wil duiden?
De peren in deze Berlijnse Birnenkuchen smaken als peren: zoetsappig en laf. Het was niet voor niets dat God in de tuin van Eden indertijd Eva een appeltje liet plukken, en geen peer. Een peer, daar had hij Adam nog nooit in zien bijten.