Museum Arnhem, daar ging je naartoe als het weer te slecht was voor Park Sonsbeek of Burgers’ Zoo. Dij tijd is voorbij. Na een grondige verbouwing gaat het museum deze maand weer open. De architectuur is uitnodigend, constateert LUDO DIELS, en de verbinding met de omgeving spectaculair.
Het grootste compliment dat je Benthem Crouwel Architects kunt maken is dat ze zich, anders dan bij de verbouwing van het Stedelijk Museum in Amsterdam waar de uitbreiding in de volksmond ‘de badkuip’ is geen heten, in Arnhem hebben ingehouden. Die bescheidenheid is wat meteen opvalt als je het gebouw naderent vanuit de Utrechtseweg. Bescheiden en toch sensationeel.
De monumentaliteit van het oude, uit 1873 stammende gebouw en de stuwwal waarop het museum is gerealiseerd wordt niet overstemd door onnodige architectonische aandachttrekkerij. Het is die ingetogenheid die het museum een plek laat zijn die dienstbaar is aan de kunst, het natuurschoon en de mijmeringen die daarbij passen. Architectuur die je, kortom, niet lastigvalt.
Tientallen jaren voordat in 2017 werd begonnen met de renovatie en uitbreiding van het museum werd er al gesproken over de noodzaak het Arnhems museum onder handen te nemen. Het oogde afgeleefd, vlekkerig en smoezelig. Wie er kwam, kwam enkel voor de kunst.
‘Er werd al heel lang over een renovatie gesproken, zegt directeur Saskia Bak tijdens een wandeling, samen met architect Joost Vos van Benthem Crouwel Architects, in en rond het museum. In de jaren zeventig bracht de toenmalige directeur Pierre Janssen (1926-2007) een noodzakelijke uitbreiding onder de aandacht. Janssen was een markante figuur die in de jaren zestig met zijn legendarische tv-programma Kunstgrepen zo’n twee miljoen kijkers wist te bereiken. Bak: ‘Hij vond dat het museum niet alleen moest uitbreiden, maar ook kwalitatief moest verbeteren. Toen ik hier in 2015 begon, trof ik het museum aan in een niet al te beste staat. Er was wel geld gereserveerd, maar wat ontbrak was een visie op de renovatie. Daar zijn we naar op zoek gegaan en die vonden we bij Benthem Crouwel Architects.’
De geest van Pierre Janssen en zijn nadruk op het bereiken van een breed publiek waart nog steeds rond in het museum; in de programmering ligt de nadruk op thema’s waarin kunst en samenleving bij elkaar komen. Ook de tijdgeest spreekt een woordje mee. Het nieuwe Museum Arnhem, zegt Bak, ‘wil meerstemmige perspectieven bieden en inclusief zijn; vrouwelijke kunstenaars krijgen extra aandacht, kunstprojecten zijn veelal multicultureel. We zijn schatplichtig aan Pierre Janssen, hij heeft destijds iets in beweging gezet. We willen als museum relevant zijn en openheid uitstralen. Het oude gebouw was toch wat gesloten, als een soort spin. Dat moest veranderen.’
Volgens Bak is de roep om openheid en meerstemmigheid in de architectuur vertaald in de wijze waarop je vanuit het gebouw de verschillende landschappen kunt bekijken en ervaren. ‘Het museum bevindt zich op het snijvlak van stad, Veluwe en Rijn. Natuur en cultuur staan niet tegenover elkaar, maar vormen een eenheid.’
De architectuur moest de unieke ligging met uitzicht op de stad en de rivier benadrukken, in een open structuur waarin het onderscheid tussen binnen en buiten, tussen stad en land werd opgeheven, legt Bak uit. De beleving van de omringende natuur moest samenvallen met de beleving van het gebouw en de kunst die er te zien is.
Architect Joost Vos, zelf afkomstig uit Arnhem: ‘Van het oorspronkelijke gebouw uit 1873, ontworpen als herensociëteit door Cornelis Oudshoorn, moest de markante koepel worden behouden en geïntegreerd in het nieuwe ensemble. Het museum was op zoek naar een visie, naar een narratief. Ons verhaal was er een van dienstbaarheid aan de museumcollectie die vooral figuratieve hedendaagse kunst bevat. De zalen werden ontworpen als gebruiksvoorwerpen; ze mogen niet afleiden van de kunst. Verder wilden we minimaal ingrijpen in de natuur. De buitenruimte kun je vanuit binnen beleven en andersom. Het gebouw voegt zich harmonisch in de omgeving.’
Hoewel het verschil met het oude museum aanzienlijk is, blijkt de sfeer aangenaam vertrouwd. Je komt binnen via het koepelgebouw, dat met zijn open karakter het kloppende hart van het museum is geworden. Je hoort er het stadsgedruis, ook zonder kaartje kun je hier verblijven. Het is een overgangsgebied; vanuit het rumoer van de dag loop je de rust van het museum binnen waar de stemmen verstommen en alle aandacht naar de kunst gaat. Directeur Bak: ‘Musea worden vaak de nieuwe kerken genoemd. Het zijn plekken van zingeving, mensen gaan ernaar toe om na te denken. Maar ook om te genieten, zich te verwonderen en te laten verrassen. Dat hebben we hier willen bereiken.’
We wandelen door de gangen naar de wat non-descripte zalen waar de kunst wordt getoond in het binnenstromende daglicht. Dan openbaart zich de in het oude museum al vermaarde Rijnzaal met dat steeds opnieuw verbluffende uitzicht op rivier en landschap. Vos, met een glimlach: ‘Komend vanuit de ietwat afgesloten zalen is het panorama een soort pronkstuk dat zich in één keer manifesteert.’
Het architectonische pièce de résistance is echter de zaal in de nieuwe vleugel aan de oostkant, in de vijftien meter uitkragende nieuwbouw. ‘We hebben de Rijnzaal als het ware verdubbeld’, stelt Vos wanneer hij aanwijst wat vanuit hier te zien valt: de Eusebiuskerk, de stad, de Rijn, bruggen. Een naam voor de zaal is er nog niet. De verwachting is dat het de lievelingsruimte van de bezoekers wordt.
Vanuit het koepelgebouw en de beeldentuin heb je een goed zicht op de uitbreiding van het museum, met opvallend tegelwerk en een van ijsblauw naar aards verschietende kleur – kijkend van de Rijn naar de stad, dus van blauw naar bruin. Vos: ‘De tegels zijn voorzien van instabiel glazuur, het geeft ze die aparte gloed. Geen enkele tegel is hetzelfde. In die subtiele kleurschakering hebben we de ligging van het gebouw tussen Rijn, Veluwe en stad tot uitdrukking willen brengen.’
Het zijn niet de vier extra tentoonstellingszalen, twee publieksruimtes en een nieuw depot die de meeste indruk maken, het is vooral de wijze waarop het museum met het gebied eromheen ter hand is genomen. Het nieuwe ensemble is een ruimtelijke ervaring. In elke ruimte ervaar je een ander gevoel. In de routing wordt een regie gevoerd die je geen kunstwerk wil laten missen; tegelijkertijd word je geconfronteerd met onverwachte doorkijkjes naar de schitterende omgeving.
Een architect modelleert met massa en componeert met ruimte – dat is wat Benthem Crouwel Architects hier hebben gedaan. Het vernieuwde Kunstmuseum Arnhem geeft ruimte aan herinneringen van vroeger en biedt impulsen voor nieuwe ervaringen. In de geest van de tijd legt het zich toe op beleving, interactie en participatie; Pierre Janssen had het destijds al gezien. Opknapbeurt en uitbreiding zijn er, ruim vier decennia na dato, van gekomen. Zijn nalatenschap, met hoofdrollen voor informatie, gelijkwaardigheid en openheid, krijgt gestalte in een gebouw waar je zonder moeite een dag kunt zijn. Ook als het weer goed is.
Het vernieuwde Museum Arnhem
Het in 1873 als Herensociëteit opgeleverde gebouw van Cornelis Outshoorn in Arnhem is sinds 1920 in gebruik als museum. De tentoonstellingsvleugel stamt uit de jaren vijftig, naar een ontwerp van Frits Eschauzier.
Eind 2017 ging het museum, dat een collectie van 25.000 stukken herbergt, dicht voor een ingrijpende renovatie en uitbreiding Benthem Crouwel Architects. Op 13 mei gaan de deuren open voor het publiek.
Door de nieuwbouw is er 550 vierkante meter tentoonstellingsruimte bijgekomen. De gevel is bekleed met 82.000, bij Koninklijke Tichelaar met de hand vervaardigde keramische tegels. Het kleurverloop van de gevel bestaat uit 14 kleurtinten – van ijsblauw naar aardse tinten – en symboliseert de locatie van het museum op de door een gletsjer ontstane stuwwal. De nieuwbouw kraagt 15 meter uit over die stuwwal.
In het vernieuwd museum verwacht de directie minimaal 75.000 bezoekers per jaar te ontvangen. Bij het oude museum lag die doelstelling op 60.000 bezoekers.