Faulty Towers

Wolkenkrabbers hebben een voorspellende werking op de toestand van de economie: hoe hoger de gebouwen, hoe nabijer de recessie. Tijd voor een herbezinning? “Hoeveel écht iconische gebouwen zijn er de laatste jaren dan gebouwd? Vijftig? Honderd? Het is niets. So people can fuck off.”

Philippe Starck: ‘Alles wat ik ontwierp, was overbodig’.

Bij het vliegveld van Dubai, de hoofdstad van het gelijknamige Arabische oliestaatje, trof de politie de laatste maanden van 2008 meer dan 3000 verlaten auto’s aan, de sleutels nog in het contact. Achtergelaten door (vooral) Aziatische gastarbeiders die het land vanwege de crisis hals over kop hadden verlaten.

Via de media wisten we inmiddels dat grote bouwprojecten in Dubai en de aanpalende emiraten waren stilgevallen door de economische crisis. Niet zomaar projecten: gebouwen in de vorm van golven en zeilen en kunstmatige eilanden voor de kust in de vorm van palmen en de aardbol. Dubai zou het Las Vegas (nog zo’n in de woestijn gebouwde stad) van de 21e eeuw worden, de internationale jetset kon niet wachten om voor anker te gaan. Maar vooralsnog heeft de recessie roet in het eten gegooid. De Burj Dubai, met 818 meter het hoogste gebouw ter wereld, wordt naar verluidt afgebouwd, maar de toekomst van enkele andere skyscrapers is ongewis.
De icoonarchitectuur, zo weten we sinds eind jaren negentig, toont een opmerkelijke samenhang met economische koersen: hoe hoger de gebouwen, hoe nabijer de crisis. Die ijzeren logica geldt sinds de paniek op Wall Street in 1907 (net als nu door gebrekkig toezicht) via de Grote Depressie in de jaren dertig tot en met de huidige financiële crisis. De kunstmatige eilanden voor de kust van Dubai en die krankzinnig hoge, voor de helft met koelapparatuur volgestouwde wolkenkrabbers in de woestijn, waren in wezen niet mis te verstane voorbodes van de recessie waar we nu in zitten. Maar we hebben het niet willen zien.
Toch geldt deze zogenaamde Skyscraper Index als een belangrijke economische indicator van economische onheil. Op de toppen van de hoogconjunctuur worden faulty towers bedacht die hun voltooiing halen in tijden van diepe crisis. Of niet, zoals nu in Dubai – en tal van andere steden.
De Wolkenkrabber Index laat nog iets zien: dat de architectuur een speelbal is geworden van het hyperkapitalisme. De eerste sectoren waar in de kredietcrisis de klappen vielen, waren de banken en… de architectenbureaus. De vraag waar het mis ging met de banken is alom gesteld – en beantwoord. De vraag wat er bij de architectuur aan schort vreemd genoeg nog niet, terwijl het afgelopen jaar toch een derde van de Nederlandse architecten hun baan verloor. Alsof de cholera in de sector heeft huisgehouden.

De presentatie Rien ne va plus stelt de kwestie nu aan de orde in NAiM / Bureau Europa – zoals de verzelfstandigde Maastricht-dependance van het Nederlands Architectuurinstituut zich sinds kort noemt. Omdat vragen voorafgaan aan antwoorden willen de samenstellers, het Deens-Nederlandse architectenbureau Powerhouse Company, de toekomst van de architectuur het komend jaar ook elders in Europa aan de orde stellen. Dat lijkt hard nodig, want de problemen zijn complex en duurzaam, zo blijkt uit de bij Rien ne van plus (verwijzend naar het stiltemoment voordat in het casino de het balletje gaat rollen) verschenen reader met artikelen over de crisis in de architectuur.
Zo stelde Martin Pawley vier jaar geleden in The Architects’ Journal vast dat we met zijn allen sinds het eind van de 20e eeuw ons niet meer als woningbezitter op de huizenmarkt begeven, maar als speculant. Een huis verdient immers meer dan zijn bewoner. We kopen een huis niet alleen om te wonen, maar ook om het – met winst – door te verkopen. In 1978 werden in het Westen vier keer zo veel huizen verkocht als gebouwd, in 1988 tien keer zo veel. Anno 2008 werden op elk gebouwd huis honderd anderen (door)verkocht. Hoe verhoudt de architectuur zich tot die situatie? En wat te zeggen van de constatering dat het om zich heen grijpende populisme in elk geval in Nederland financieel wordt gedragen door de onroerend goed sector, waarvan de voorhoede hooguit één handdruk is verwijderd van ’s lands toparchitecten.
Het is een kant van de architectuur waar je de sector weinig of niet over hoort. In een wereld van tot voor kort ongelimiteerde mogelijkheden en middelen speelden juist de sterarchitecten haasje over waar het ging om spectaculaire ontwerpen. Vooral door de digitale revolutie is het vak gereduceerd tot een spel van visuele attractiviteit. Om geld los te weken bij investeerders is het belangrijkste van een ontwerp dat het spectaculair is. Zo werd de architectuur een communicatiemiddel, een marketinginstrument.
Die leegte bleef niet onopgemerkt in het demasqué dat ook deze economische crisis opleverde. De Franse designgod Philippe Starck (wie heeft er geen door hem ontworpen stoel in huis?) deed in mei vorig jaar in Die Zeit een opmerkelijke bekentenis: “Ik was een producent van materialiteit en daar schaam ik me voor. Alles wat ik ontwierp, was overbodig.” De deels in Nederland opgeleide architect Sasa Randic constateert in het Kroatische architectuurblad CIP dat de huidige crisis de zin van iconische architectuur doeltreffender onderuit heeft gehaald dan welke theoretische discussie dan ook.
Het is niet alleen in steden van de schaal van Dubai waar men in zijn maag zit met iconische projecten. Zo is het maar de vraag of de door Santiago Calatrava, grootmeester in het genre, ontworpen universiteitscampus Maastricht er ooit zal komen. En wie gelooft er nog in de Floriade in Venlo, weliswaar van iets andere orde, maar toch ook een naar megalomanie ruikend project dat tot een icoon van stad en streek moet uitgroeien, maar wellicht in zijn overambitieuze bedoelingen blijft steken.

De architectuur bevindt zich in een deplorabele toestand, constateerde Jan Merrick een jaar geleden in The Independant. De populariteit van de iconische architectuur steunt volgens hem op twee pijlers: onmogelijkheid en arrogantie. Het architectonisch icoon, zegt hij, hoort in een vitrine. Als culturele equivalent van de op sterk water gezette haai van Damien Hirst, als dode curiositeit. Wat doen toparchitecten als Koolhaas en Herzog méér dan het ontwerpen van lege iconen, hermetische architectuurscripts in glas, staal en steen. Wat willen hun gebouwen méér willen uitdrukken dan ontwerpvirtuositeit? Ze gaan in elk geval geen relatie aan met mensen, straten en plaatsen. “Door het profileren van zogenaamde iconische architectuur zijn we vreemden geworden in een steeds vreemdere plaats.”
Sir Norman Foster, de meest gecelebreerde architect ter wereld, verzet zich tegen dat beeld. In de expositie in NAiM / Bureau Europa is daar een gepeperde tekst van te lezen. “Degenen die zich verzetten tegen iconen zijn er debet aan dat dingen lelijk zijn, zonder zich dat te realiseren. Historische, publieke gebouwen zijn nu eenmaal iconisch, als we het voor minder doen schieten we tekort qua zelfrespect. Dan kunnen we net zo goed terug naar de grotten. Hoeveel écht iconische gebouwen zijn er de laatste jaren nu helemaal gebouwd? Vijftig? Honderd? Het is niets. So people can fuck off.”
De boosheid van Foster is verklaarbaar. Hij verkocht enkele jaren gelden zijn kantoor voor 300 miljoen pond om er wereldwijd zestig kantoren mee op te zetten. Die nu door de recessie zwaar in de problemen zitten. Fosters reactie is meer een reactie van een multinationale investeerder dan van een klassieke architect.
Een vuistregel in het bedrijfsleven luidt dat je in mindere tijden terug moet naar je core business, naar je wortels. Doe waar je goed in bent – dat moet genoeg zijn.
Misschien moet ook de architectuur terug naar zijn poef. Tuk op aandacht hebben nogal wat architecten zich het profiel aangemeten van de autonome kunstenaar. Om daarnaast ook nog als ontwerper (van kleding, asbakken, draagtassen en toneeldecors), als popster en als entertainer die pseudo-intellectuele spektakelteksten verspreidt door het leven te gaan.
Misschien moet de architectuur wel weer worden wat ze ooit was: mensenwerk.

De presentaties Rien ne va plus en Reading Europe, van 12/9 tot en met 10 januari 2010 in NAiM Bureau Europa in Maastricht, in samenwerking met architectuurmagazine A10. www.bureau-europa.nl