Zesde Peutzlezing
“De positie van de architect als virtuoze speler met ruimte met licht en kleur staat onder druk”, zegt architect Jeanne Dekkers (Venlo, 1953). Tijdens de zesde Peutzlezing in Schunck Glaspaleis ging ze op zoek naar duurzame antwoorden en poëtisch ingenieurschap. “Er is geen vast recept, er is geen vaste stijl, er ontstaat steeds opnieuw een antwoord op de specifieke vraag. Daardoor is ieder ontwerp uniek.”
Architectuur is ingenieurspoëzie
“Het graf van het onzelieveheersbeestje is het meest poëtische antwoord op een ontwerpopgave dat ik ken. Mijn oudste dochter maakte zo’n graf op zesjarige leeftijd in de tuin. Ze vond een dood onzelieveheersbeestje en wilde het niet zomaar weggooien. Net als alle hamsters, vissen en vogeltjes moest ook dit beestje een eigen graf krijgen. Alleen was het te klein voor een traditioneel graf, dus deed ze het anders. Ze nam aarde uit de tuin en kneedde die om het dode diertje. Daarna stak ze er een roze parasolletje van een ijsco doorheen. Zo ontstond een nieuwe vorm, een nieuw graf. Geboren uit respect voor het dode dier. Ze maakte dankbaar gebruik van haar creatieve geest en de elementen die voorhanden waren. Zo wil ik ook ontwerpen, zo zie ik het ontwerpproces.
Het ontstaan van het graf brengt me tot de wortels van mijn vak. Ieder ontwerp gaat specifiek in op de gestelde vraag en de omgeving als cadeau van de plek. Er is geen vast recept, er is geen vaste stijl, er ontstaat steeds opnieuw een antwoord op de specifieke vraag. Daardoor is ieder ontwerp uniek. De ontwerpwijze en houding zijn hetzelfde, het resultaat is steeds anders. In het totale oeuvre komen steeds dezelfde dingen terug, die meer vanuit inhoud dan vanuit vorm herkenbaar zijn.
Ook vroeg mijn dochter waarom alles wat in de natuur dood gaat, op de grond valt. Een simpele vraag waarop het antwoord eenvoudig lijkt. Als het leven dood is, verdwijnt de autonomie en de wil om te staan, om te zijn. Als de ziel is verdwenen, verdwijnt de wil. Met gebouwen is het niet anders. Als het leven uit een gebouw is, als de ziel er uit is, blijft er een casco over dat spoedig tot een bouwval verwordt. Gebouwen komen pas tot leven als de gebruiker erin trekt en het gebouw met liefde en respect bewoont. Zoals ook het Glaspaleis nu weer opnieuw een levend organisme in de stad Heerlen is geworden doordat het een nieuwe functie heeft gekregen.
Het lag niet in de verwachting dat ik als meisje architect zou worden. Maar ik ontwierp al vanaf mijn jongste jaren. Ik schetste en schiep: kleren, kasten, poppenhuizen. Vliegeren was mijn passie. Ik maakte mijn vliegers van oude fietsspaken en krantenpapier. De staart was een bos gras die bij harde wind dik en zwaar was en bij matige wind dun en licht. Van vliegeren heb ik geleerd te vieren, het touw kort te houden als de wind hard of onbetrouwbaar was. Het touw lengte te geven als de wind gunstig stond, waardoor de vlieger fantastisch steeg en mooie figuren beschreef. Deze wijsheid draag ik al een leven lang bij me en pas ik steeds opnieuw toe.
Vanuit Maastricht, waar ik opgroeide, reisden we met ons gezin naar het zuiden. We waren altijd op pad. Grensovergang de Plank gold als poort naar het zuiden: de Ardennen, de Eifel, de Vogezen, Zwitserland, Italië. Tijdens die reizen keek ik ingespannen naar het steeds veranderende landschap. Met het veranderen van het landschap veranderde ook de bebouwing. Wanden van steen werden gestuukte wanden in aarde tinten, vakwerkhuizen werden houten huizen.
De huizen in de Ardennen zijn gemaakt van hardsteen en plaatselijke keien, al dan niet gestuukt. Alpenhutten zijn van hout, gestapeld en bestendig tegen grote klimaatverschillen, zomerse hitte en winterse sneeuw. Door te observeren zag ik verband tussen het landschap en de wijze van bebouwing en bewoning, de mensen en hun leef- en eetgewoonten en de harmonie die daartussen bestaat. Maat en schaal van de bebouwing zeggen iets over de rijkdom van de grond. In streken waar de grond vruchtbaar is en veel producten oplevert, is de bebouwing grootser en rijker dan in gebieden met arme grond. Deze ervaringen gebruik ik nog steeds in mijn huidige denken en ontwerpen.
Pas op mijn twaalfde gingen we voor het eerst naar Holland, zag ik voor het eerst de Noordzee, water tot aan de horizon. Ik vond het geweldig indrukwekkend. Ik sliep slecht met de gedachte onder de zeespiegel te liggen, ik voelde me veiliger hoog en droog in Limburg. Gericht zijn op het zuiden heeft mijn denken beïnvloed. Ik voel me meer Europeaan dan Nederlander. Ik voel me verbonden met de lange geschiedenis terug naar de Romeinen en de Grieken. En zeker door het vele reizen voel ik me een wereldbewoner, die vanuit haar roots denkt en schept.
Ik twijfelde tussen kunstacademie en natuurkunde, tussen kunst en onderzoek. Het werd bouwkunde en architectuur. Een studie waarvan ik dacht dat het creatieve van de kunstenopleiding en mijn passie voor ontdekken en onderzoeken te combineren valt. Deze intuïtieve keuze bleek goed uit te pakken, immers het onderzoeken en ontdekken van iedere ontwerpopgave is de sleutel naar het creatieve proces. Ontwerpen is als simultaan schaken, alle beslissingen hebben invloed op elkaar. Alles heeft met elkaar te maken, geen probleem staat op zichzelf.
Na mijn afstuderen voelde me ik geen architect onder de architecten. Ik wilde een wereld bedenken waarin mensen leven, zich lekker voelen en verleid worden tot veelsoortig gebruik. Anders dan de collega’s om mij heen was ik niet zo bezig met een scherp detail of het nieuwste materiaal. In mijn vrije tijd schilderde en schetste ik op kleine en grote formaten waarin vorm, betekenis en kleur werden uitgevonden en getest.
Ondertussen realiseerde ik wel mijn eerste werken, een onderwijsgebouw op de TU te Twente en een postkantoor te Breda. Gebouwen met de detaillering van een architect. Ik zocht alles uit tot en met inrichting, wandschildering en buitengebied. Ik kwam erachter dat ik het schilderen, schetsen en architect zijn met elkaar moest verbinden om verder te komen. Daarna werd ik vrijer met vorm en kleur, terwijl ik daarvoor zo diep bezig was met orde en maat en verhouding, dat het te streng werd voor me. Ik kwam in conflict met mijn leermeesters en trok mijn eigen plan.
Het maken van gebouwen en alles wat daarbij hoort, voel ik als een zware verantwoordelijkheid. Immers, een gebouw staat er voor lange tijd en veel mensen hebben er dagelijks mee te maken. Bij het realiseren van mijn eerste gebouw kwamen de ruimten en de werking van materiaal en kleur overeen met wat ik in mijn schetsen had bedoeld. Dit gaf me het vertrouwen dat mijn ruimtelijk voorstellingsvermogen klopte. Daarop is mijn vertrouwen gebaseerd. Daarom durf ik beslissingen te nemen.
De landing op de maan in 1969 werd een keerpunt in het zien van de aarde. Ik ben me daarvan bewust geworden, toen ik voor het eerst vloog met mijn kinderen. Ze waren vijf en zes jaar oud. Ze maakten in het vliegtuig een tekening van de aarde als bol. Dit zou ik als kind nooit hebben kunnen doen of bedenken. Vóór de landing op de maan was de aarde een aaneenrijging van plekken, die je beleefde door vele uren reizen per auto, trein of boot. De tegenwoordige perceptie van de aarde is de perceptie van google earth geworden, vanuit de ruimte google je in naar de plek die je wilt zien.
De globalisering heeft ook het gedachtegoed over de betekenis van architectuur veranderd. De relatie met het plaatselijke van cultuur is verlaten en op iedere plek kan een zichzelf respecterend gemeentebestuur architectuurcoryfeeën uitnodigen om de gemeente op de kaart te zetten. Die moeten dan het beeld van de stad uitdragen. Het lijkt alsof de steden een collectie design beheren en daar de namen van architecten willen toevoegen. De relatie met de wortels van de plek en de cultuur van een land wordt óf overstegen óf niet belangrijk gevonden.
De positie van de architect als in zijn rol als virtuoze speler met ruimte met licht en kleur, inspelend op verleden en toekomst staat onder druk. Ook een architect die een omgeving componeert die voldoet aan de behoeften van opdrachtgever laat zich verleiden tot het maken van beelden die bijdragen aan de markt. Daarbij kan de architect gebruikt worden als speeltje: hij produceert een mooi en verleidelijk beeld en wordt vervolgens afgevoerd.
De globalisering dwingt ons om vanuit mondiale verbanden te denken. Maar de grote verschillen tussen arm en rijk, de energiehuishouding van de wereld en de kredietcrisis dwingen ons anders te zijn en te handelen. Vanuit deze nieuwe realiteit zal de architectuur weer met beide benen op de grond komen te staan en in een duurzame wereld zoeken naar antwoorden die tot hoge kwaliteit leiden. Dit alles in een markt waarin kleinschaligheid, humaniteit en aandacht voor het individuele weer opnieuw een plek krijgt. Geen massahysterie maar aandacht voor arm en rijk.
Het inspelen op deze ontwikkelingen is een belangrijke taak voor de architect. In een tijd waarin normen en waarden opnieuw geformuleerd worden en waarin voortdurende beweging en verandering staat tegenover de niet veranderende waarden van leven en dood is het aan de architect om opnieuw inhoud te geven aan zijn vakdiscipline. Ik noem dat poëtisch ingenieursschap: de kunst om een gebouwde omgeving te realiseren die de technische en wetenschappelijke verworvenheden van de ingenieursstudie en de maatschappelijke uitgangspunten van deze tijd met elkaar verbindt door een poëtische vertaling in een nieuw beeld dat gestalte geeft aan de opgave.”
Deze tekst is een ingekorte versie van de door Jeanne Dekkers op 7 oktober uitgesproken Peutzlezing, een initiatief van de Vrienden van het Vitruvianum. Eerdere sprekers waren Wim van den Bergh, Bob van Reeth, Jo Coenen, Hubert-Jan Henket en Wiel Arets.
Opleidingsinstituut Zorg & Welzijn Amsterdam (2006). Foto Scagliola & Brakkee.
Faculteitsgebouw Geotechnologie TU Delft (2007). Foto Scagliola & Brakkee.
Jeanne Dekkers: “De tegenwoordige perceptie van de aarde is de perceptie van google earth geworden.” Foto Perry Schrijvers