Tussen magische formule en hype
Met zijn bestseller ‘De opkomst van de creatieve klasse’ uit 2002 wist de Amerikaanse econoom Richard Florida heel wat bestuurders en projectontwikkelaars wakker te schudden. Overal dook ‘de creatieve stad’ op. Cultureel econoom Arjo Klamer over vijf jaar Forida-hype. “Maastricht heeft de potentie zich te ontwikkelen tot het Istanbul van de 21e eeuw.”
Acht jaar geleden deed Arjo Klamer onderzoek naar de economische betekenis van cultuur voor de stad Arnhem. Het viel hem op hoe weinig de stad daar mee deed. “Inmiddels maken ze er met de Arnhem Mode Biënnale een speerpunt van”, zegt Klamer, hoogleraar culturele economie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam.
Waarmee Klamer maar wil zeggen dat bestuurders en politici tegenwoordig beseffen hoe belangrijk cultuur voor een stad kan zijn. Klamer: “Je zou kunnen zeggen dat het gesprek sinds de Florida-hype een wending heeft genomen. Het werk van Florida wordt door bestuurders beschouwd als een magische formule: investeren in cultuur brengt ook bedrijvigheid met zich mee. Maar dat is natuurlijk niet altijd zo.” Toch is er wel degelijk iets aan de hand. “Een nieuwe economie vraagt om een ander beleid. Het gaat steeds minder om het maken van dingen. Het draait om verbeelding en symbolen. Creativiteit is een begrip dat daar wel recht aan doet. Ook al wordt het begrip te pas en te onpas gebruikt.”
Bestuurders blijven vooral economisch denken. Een verkeerd uitgangspunt, vindt Klamer. “Dat betekent dat men instrumenteel denkt. Creativiteit is een middel voor het ultieme doel: economische groei. Ik beweer iets anders. Het cultureel kapitaal of inspirerend vermogen van de stad: daar gaat het uiteindelijk om.” De hoogleraar draait de zaken liever om: “Creativiteit kan het inspirerend vermogen van een stad versterken. Steden als Arnhem en Rotterdam worstelen voortdurend hoe ze met deze opgave moeten omgaan.”
Steden profileren zich als culturele hoofdstad, of investeren in spraakmakende tentoonstellingen. Klamer: “Er wordt van alles beweerd over de effecten van dergelijke initiatieven. Maar wat er daardoor precies is gebeurd? We weten het niet. Daarom ontwikkelen we op dit moment een cultuurmonitor, zodat we de effecten beter in kaart kunnen brengen.”
Een creatieve omgeving is belangrijker dan individuele creativiteit, aldus Klamer. “Een gek idee lanceren is niet zo moeilijk, veel lastiger is het om dit idee ‘te laten landen’. Dat betekent dat bestuurders en bedrijfsleven ontvankelijk moeten zijn voor ideeën die niet zo voor de hand liggen. In Nederland heerst nog vaak de economische rationaliteit. Doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg. Dan smoren ideeën vaak in het instrumentele denken. De meeste gedachten zijn trouwens ook onzinnig, maar je moet er wel voor open staan.”
“Ideas travel”, vervolgt Klamer. “Hoe ideeën zich precies ontwikkelen en verplaatsen? Daar hebben we geen formules voor. Ik zie wel allerlei experimenten waarbij men de kunsten met het actieve stadsleven wil verbinden, zoals bij opdrachtkunst en projecten van community artists. Kunstenaars verschijnen in bedrijven en bedrijven doemen op in culturele organisaties. Design en toegepaste kunst worden steeds belangrijker. Ik ben heel benieuwd hoe zich dat gaat ontwikkelen. Kunstenaars moeten zich herbezinnen op hun rol. Ik spreek steeds meer serieuze kunstenaars die de betekenis van hun creaties ontlenen aan gesprekken met mensen die iets totaal anders doen. Ze zoeken doelbewust de confrontatie op. Waarschijnlijk beginnen we een groot onderzoeksproject waarin bestuderen hoe kunstenaars hiermee omgaan. Hoe kun je de dialoog opzoeken, zonder dat dit de eigen creativiteit aantast?”
De vraag is nu: hoe belangrijk is de stedelijke schaalgrootte? “Daar valt moeilijk iets over te zeggen”, aldus Klamer. “Vroeger was het kleine Laren een belangrijk cultureel centrum. Je hebt soms slechts een paar enthousiaste mensen nodig om een interessant kunstproject van de grond te krijgen.” Een belangrijke rol is hierbij weggelegd voor wat Klamer de ‘economie van de aandacht noemt. “In een grote stad als New York heb je concentraties nodig. Alle galeries zitten bij elkaar, om zo de vraag en het aanbod bij elkaar te brengen. Zo ontstaan bepaalde plekken waar je naar toe moet als je bijvoorbeeld naar het theater of museum wil.”
Arjo Klamer doceert ook aan de Universiteit van Maastricht. Hoe blijft de Limburgse hoofdstad overeind in de economie van de aandacht? Klamer: “De stad heeft veel gewonnen bij instellingen als de universiteit en gebeurtenissen als het Verdrag van Maastricht.” Om deze aandacht uit te buiten, kan er volgens Klamer nog meer gebeuren. “Zo’n 60 tot 70 procent van mijn Maastrichtse studenten is Duits. Maastricht heeft de potentie om zich te ontwikkelen tot het Istanbul van de 21e eeuw, een internationale stad met verschillende culturen. Europeanen moeten Maastricht ontdekken als een plek waar je wilt zijn. Maar dan zal de stad zich welmoeten losweken van het Nederlandse.”
* Arjo Klamer: “Een gek idee lanceren is niet zo moeilijk, veel lastiger is het om dit idee ‘te laten landen.” foto Erasmus Universiteit Rotterdam