Europa is toe aan een culturele impuls, vindt de EU. Hicham Khalidi van de Jan van Eyck Academie in Maastricht vindt het een goed plan – maar niet onder de noemer New European Bauhaus. De EU zou zich verbinden met ‘het uitbuiten, kleineren en uitwissen van andere betekenisvolle leef- en denkwijzen.’ CYRILLE OFFERMANS las het en geloofde zijn ogen niet.
Er schijnen nog altijd mensen te zijn die denken dat we straks, na de pandemie, weer op de vertrouwde voet verder kunnen gaan. We hebben genoeg afgezien, vinden ze, het wordt tijd de schade in te halen. Zodra we tegen de onzichtbare sluipmoordenaar uit Wuhan en zijn clandestiene trawanten elders in de wereld zijn geïmmuniseerd, moeten we onze opgekropte frustraties weer vrij baan kunnen geven. In het verschiet ligt een nieuwe versie van de Roaring Twenties, vergeleken waarbij het origineel bleekjes zal afsteken.
Gelukkig zijn er ook mensen met iets meer historisch bewustzijn. Zij weten dat de jaren twintig van de vorige eeuw een bedrieglijk Janusgezicht vertoonden, dat de demonstratie van antiburgerlijke levenslust in de cafés, clubs en theaters van Berlijn en München een tijdlang het zicht bemoeilijkte op de groeiende onvrede in de politieke onderwereld, geproletariseerde achterbuurten en obscure bierkelders. In haar volle omvang duidelijk werd die onvrede pas toen ze een paar jaar later voldoende was aangewakkerd, georganiseerd en geadresseerd om, bovengronds, ongekend brutaal tot uitbarsting te komen.
Iets dergelijks zou nu uitgesloten zijn? Het oprukkende neofascisme in de VS en, voorlopig op kleinere schaal, in Europa doet iets anders vrezen. Maar ánders – sterker, pluriformer en steviger geïnstitutionaliseerd – zijn nu ook de democratische tegenkrachten. Hoopgevend is de onverzettelijke pro-Europese houding van Angela Merkel, hoopgevend is zeker ook het uitgebreide repertoire aan vergaande politieke, ecologische en culturele initiatieven waarmee haar (christendemocratische) partijgenoot en voorzitter van de Europese Commissie Ursula Von der Leyen recentelijk in haar eerste ‘Troonrede’ voor de dag kwam.
Geen sprake van dat het na de pandemie business as usual zal worden, als het aan haar ligt, ingrijpende veranderingen zijn onvermijdelijk. En dat lijken geen vrome woorden. De plannen voor een renovatiegolf zijn veelomvattend, concreet en radicaal, in overeenstemming kortom met de alarmerende situatie waarmee we met dank aan de ongebreidelde vraat- en vernielzucht van een blind ‘groeiende’ economie te maken hebben. De coronacrisis heeft duidelijk gemaakt dat we ‘onze consumptie en productie, hoe we leven en werken, eten, verwarmen en vervoeren, moeten veranderen.’ Over de nadere invulling van dat ‘hoe’ gaf Von der Leyen het woord aan Frans Timmermans: zijn uitgewerkte Green Deal voorziet voor 2050 in niet minder dan een klimaatneutrale economie.
Ursula Von der Leyen moet van die samenhangen op zijn minst een vermoeden hebben gehad.
Het zou een godswonder zijn als dat zou lukken, ik geef het toe, maar zonder geloof in wonderen redden we het niet, al zullen we die ditmaal zelf moeten verrichten. Roepen, zeggen, beweren, de ander en jezelf ervan overtuigen dat het allemaal anders moet, is één ding – die veranderingen daadwerkelijk ten uitvoer brengen is nog iets anders. Daarvoor is nogal wat vereist.
Daarvoor moeten mensen – grof gezegd – kwalitatief andere gelukservaringen opdoen. Ze moeten ontdekken dat ze voor méér in de wieg zijn gelegd dan voor een rol als consument, per definitie een bijrol waarvan het script tot ver achter de komma door anonieme krachten is geschreven. Wie daarentegen de bevrijdende, transformerende en mobiliserende effecten kent van – bij voorbeeld – een alles op losse schroeven zettende roman, studie, film of muziekwerk weet wel beter, hij laat zich nooit meer in die benauwende consumentenrol dwingen en zal met genoegen afzien van een zoveelste vlucht naar een bedrieglijk vakantie-eldorado.
Ursula Von der Leyen moet van die samenhangen op zijn minst een vermoeden hebben gehad. Ze moet hebben geweten dat van bovenaf opgelegde wetten, regels en beperkingen actieve ondersteuning behoeven van een bevolking die naar een tegelijk avontuurlijker, minder stressvol en moreel meer verantwoord leven verlangt, iets wat zonder vitale impulsen uit de wereld van onderwijs, journalistiek en cultuur ondenkbaar is. Daarom bepleitte ze de oprichting van een New European Bauhaus, ofwel een internationaal samenwerkingsverband van intellectuelen, kunstenaars, architecten en ontwerpers die plannen ontwikkelen voor alle aspecten, niet in het laatst de esthetische, van een duurzame leefomgeving. Je zou zeggen: een prachtig initiatief, zeker als je het vergelijkt met de tergende onverschilligheid, zo niet vijandigheid jegens kunst en cultuur die Nederlandse politici aan de dag plegen te leggen – omarmen dus die plannen en de schouders eronder.
Maar dat bleek te optimistisch gedacht. Er was veel lof, zeker, zelfs de Financial Times begreep dat ‘slim design en esthetische innovatie’ een rol moeten spelen bij de grote transformatie die onherroepelijk voor de deur staat. Maar scherpe kritiek was er ook, en wel uit een hoek van waaruit je dat als nietsvermoedende kunstliefhebber juist niet had verwacht.
Hicham Khalidi, directeur van de Maastrichtse Jan van Eyck Academie, liet eind vorig jaar in een alvast door tientallen gelijkgestemden uit de kunstwereld ondertekende open brief aan Von der Leyen weten zich weliswaar te kunnen vinden in de ambitieuze intenties van de Europese Green Deal, maar dat de naam New European Bauhaus die de EU op de uitvoering van de culturele paragraaf heeft geplant, echt niet door de beugel kan. Met de verwijzing naar het historische Bauhaus zouden de initiatiefnemers, zo schreef Khalidi samen met de bij de Universiteit van Utrecht werkzame socioloog Orlando Vázquez in het Vlaamse cultuurblad Recto Verso, blijk geven van ‘een gebrekkig historisch inzicht,’ sterker, die school was ‘weliswaar revolutionair’, maar ‘tegelijk zeer anti-egalitair. Vrouwen hadden tot de meeste ateliers geen toegang, en de school had weinig oog voor milieuvervuiling. Het Bauhaus raakte in de loop der tijden verbonden met een industrieel kapitalisme dat resulteerde in wereldwijd maatschappelijk en ecologisch onrecht, waarvan we de gevolgen blijvend ondervinden.’
Je gelooft je ogen niet. In een handomdraai verandert een van de belangrijkste vernieuwingsbewegingen van de twintigste eeuw in een steunpilaar van het patriarchaat en het imperialisme. Het Nieuwe Europese Bauhaus zou zich verbinden met een ‘eurocentrische modern-koloniale orde’ en daardoor ‘met het uitbuiten, kleineren en uitwissen van andere betekenisvolle leef- en denkwijzen.’ Daar is geen woord Spaans bij. Duidelijk is dat de heren zich met graagte wentelen in het modieuze, uit de VS overgewaaide jargon dat snel aan populariteit wint aan universiteiten en academies – het is ook het zekerste bewijs dat het op ideologische plaatsbepalingen aankomt, niet op empirisch gefundeerd, transparant en genuanceerd denken.
Jargon is het geheel van verharde, vrij zwevende begrippen (‘dominante monocultuur’, ‘niet-inclusief’, ‘eurocentrisme’, ‘antropocentrisme’) dat als een geurvlag werkt: de lezer weet meteen wie hier de lakens uitdeelt. De stapeling van die begrippen brengt onmiddellijk een haarscherpe scheiding aan tussen wie goed en wie fout is, het is het gemakzuchtige instrumentarium van een eigentijdse inquisitie van semi-intellectuelen die te lui zijn die begrippen af te leiden uit de onoverzichtelijke historische context waarin ze, althans naar hun betekenis, zijn ontstaan, maar meestal pas veel later, met het voordeel van het historische overzicht, zijn gemunt. Dan is het nog maar één stap naar het rechtbankjargon van de eenduidigheid en de banvloek.
‘Een toepasselijker naam dan New European Bauhaus voor een vergelijkbaar samenwerkingsverband moet ik nog tegenkomen’.
In 2019 was het honderd jaar geleden dat het Bauhaus werd opgericht. Alleen al in Duitsland werd dat feit herdacht met talrijke tentoonstellingen, een plankvol nieuwe studies en de opening van twee nieuwe, aan het Bauhaus gewijde musea, een in Weimar en een in Dessau; in 2022 volgt een derde museum in Berlijn. Wie niet is dichtgevroren in zijn eigen kille gelijk moet van deze overvloed aan kennis en inzichten in wat het Bauhaus bewoog en heeft opgeleverd wel enthousiast worden.
Khalidi en Vázquez verwijten Von der Leyen & co ‘een gebrekkig historisch inzicht’ – dat verwijt slaat als een boemerang op henzelf terug. Je kunt van het Bauhaus niets begrijpen als je eraan voorbijgaat dat de oprichting ervan aan het eind van de Eerste Wereldoorlog plaatsvond, als je geen oog hebt voor de naoorlogse chaos in het algemeen en de deplorabele toestand van de gedecimeerde en gedemoraliseerde arbeidersklasse in het bijzonder, voor het daaruit voortspruitende verlangen naar een radicale breuk met de muffe, prullerige, kitscherige imponeerarchitectuur en -cultuur van het keizerrijk en dus, na of tegelijk met de grote weigering van dada – voor het verlangen naar helderheid, transparantie en een nieuw begin.
Zo’n allesomvattende vernieuwing is ook nu aan de orde, en natuurlijk, de verschillen met een eeuw geleden zijn groot. Maar een toepasselijker naam dan New European Bauhaus voor een vergelijkbaar inspirerend samenwerkingsverband moet ik nog tegenkomen.