Aan een recente serie foto’s van Thomas Ruff is geen camera en zelfs geen licht te pas gekomen. Je ziet bollen, schelpachtige vormen en spiralen in ontelbare kleurgradaties door onbestemde ruimtes zweven. Het lijken warempel wel abstracte schilderijen. Hoe ver kun je de grenzen van de fotografie oprekken?

Thomas Ruff (Zell am Harmersbach, 1958) heeft een beetje last van het Swiebertje-effect. Zoals Joop Doderer nooit meer los kwam van de glansrol die hij twintig jaar lang speelde, zo blijft de naam van Thomas Ruff voor altijd verbonden met de serie frontale, op reusachtig formaat afgedrukte portretten van vrienden en bekenden waarmee hij in de jaren tachtig de kunstwereld veroverde. Ze sloten aan bij de koel registrerende ‘portretten’ van industriële installaties van zijn leermeesters Bernd en Hilla Becher. Voor hij het wist kwam Ruff, samen met andere Becher-leerlingen zoals Andreas Gursky en Candida Höfer, bekend te staan als kopstuk van de Düsseldorfer Schule. Laat ik het maar meteen melden: op een tentoonstelling van Ruffs werk in de Kunsthalle Düsseldorf zijn die portretten niet te zien. “Waarom niet?” waagde een journalist tijdens de persbijeenkomst op te werpen. “Omdat niemand mij daarom gevraagd heeft”, antwoordde Ruff opgelucht.

Je zou Thomas Ruff kunnen omschrijven als conceptueel fotograaf. In series waaraan hij vaak meerdere jaren werkt, verkent hij systematisch de eigenschappen van het licht en het medium fotografie. De documentaire benadering van de Düsseldorfer Schule (op de tentoonstelling vertegenwoordigd door een reeks ogenschijnlijk willekeurige, maar zeer zorgvuldig vastgelegde hoekjes van doorsnee woon-, bad- en slaapkamers) zet Ruff tot het uiterste voort in metershoge opnamen van de sterrenhemel. Ze zijn niet door Ruff zelf gemaakt, maar door hem gekozen uit het beeldarchief van de Europese sterrenwacht in Chili. Wie is hier de ‘auteur’? En welk licht zien we hier eigenlijk? Fotografie wordt geacht
‘het moment’ weer te geven, maar de sterren op deze foto’s zijn misschien al wel miljarden jaren uitgedoofd. Voor een andere serie fotografeerde hij met nachtzichtapparatuur brave buurtjes aan de rand van Düsseldorf. De schimmig groene straatgezichten doen onheilspellend denken aan mediabeelden van de moderne oorlogvoering: hoe eenmaal gevestigde referentiekaders onze waarneming bepalen.

Dit zijn stuk voor stuk kwesties om een boom over op te zetten, ik zal het niet ontkennen, maar ze leveren niet vanzelfsprekend interessante beelden op. Twee schemerplaatjes van garageboxen en elektriciteitshuisjes zijn leuk, maar dertig zijn er eerlijk gezegd wat veel. Heel anders is dit met de fotogrammen uit de serie phg. Fotogrammen zijn foto’s die niet met een camera zijn gemaakt, maar direct op het fotografische papier met behulp van lenzen, prisma’s en allerhande voorwerpen die het licht geheel of gedeeltelijk afdekken. Man Ray en andere surrealisten voerden het genre vanaf de jaren twintig tot grote hoogte. Thomas Ruff deed hetzelfde, maar dan in een met een 3D-programma digitaal nagebouwde donkere kamer en op virtueel fotopapier. Ook hier zijn allerlei existentiële vragen over de relatie tussen de fotografie en ‘de werkelijkheid’ op hun plaats, maar die vallen in het niet bij het bedwelmende resultaat. Staande voor de kolossale, zwierige en soms zeer kleurige prints moest ik denken aan Willem de Kooning, Giacomo Balla, Robert Zandvliet. Op het punt waar de fotografie haar uiterste grenzen bereikt, zei ik tegen mezelf, komt de schilderkunst in zicht. Of zou dat nu weer te maken hebben met mijn beperkte referentiekader?

Thomas Ruff – Lichten. Van 20 september 2014 t/m 11 januari in de Kunsthalle Düsseldorf. www.kunsthalle-düsseldorf.de