Het verleden begint meestal vrij geleidelijk, de hele tijd door eigenlijk, maar in de Mijnstreek begon het zeer plotseling. Op 17 december 1965, om precies te zijn. Op die dag kondigde toenmalig minister van Economische Zaken Joop den Uyl HHeerde sluiting van alle Nederlandse mijnen aan. Binnen tien jaar was het bekeken met de Emma, de Maurits en de andere mijnen rond Heerlen en Geleen.
Duizenden mensen stonden op straat, de sociale structuur van het gebied stortte in, de slachtoffers likten hun wonden. De volgende generatie deed haar uiterste best om de sporen uit te wissen. Schachttorens en bedrijfsgebouwen werden met de grond gelijk gemaakt, op de vrijgekomen terreinen verrezen groene woonwijken. De Oostelijke Mijnstreek werd Parkstad Limburg: korter kun je de combinatie van ontkenning en wishful thinking in de jaren tachtig en negentig niet samenvatten. Pas de laatste tijd ontstaat er een zekere afstand. Het lijkt warempel wel de verwerking van een oorlogsverleden! De derde generatie, die het allemaal niet heeft meegemaakt, wil gewoon weten wat er gebeurd is.
Neem Roger Cremers (Bingelrade, 1972) en Danaë Moons (Leidschendam, 1985, maar met wortels in Kerkrade). Ze trokken allebei naar Polen om zelf te ervaren hoe hun grootvaders destijds in duisternis en stof hun werk deden. Cremers maakte indringende portretten van mijnwerkers in besmeurde werkkleding. De video-installatie van Moons brengt haast fysiek de herrie en de hitte van de mijn tot leven.
Het werk van Cremers en Moons is te zien op de groepstentoonstelling Oét d’r sjtub ‘(‘Uit het stof’) in Schunck in Heerlen. De tentoonstelling is onderdeel van het Jaar van de Mijnen, een initiatief van de gemeente Heerlen om, een halve eeuw na Den Uyls omineuze aankondiging, de balans op te maken.
Sandro Setola (Heerlen, 1976) maakte voor Oét d’r sjtub een twaalf meter lange gang die door doeltreffend gebruik van het perspectief vele malen zo lang lijkt – en vele malen zo claustrofobisch. Chaim van Luit (Heerlen, 1985) toont onder meer een videotweeluik van de metro in Brussel. Hoe langer je kijkt naar de licht vertraagde, licht onscherpe beelden van roltrappen, betonnen wanden en wachtende reizigers, hoe beklemmender het wordt. Setola en Van Luit zijn zozeer getekend door hun Heerlense afkomst dat ze zich nog steeds aangetrokken voelen tot mijnachtige gangenstelsels, lijkt de strekking, maar het kan natuurlijk ook zijn dat je je als toeschouwer onwillekeurig laat meevoeren door de associaties die de tentoonstelling aanlevert.
Bij de verwerking van een oorlogsverleden hoort een schuldvraag. Ook die komt aan bod. Een fotoserie over een Javaanse suikerfabriek van Su Tomesen (Geleen, 1970) wordt via Nic. Tummers’ pamflet Carboonkolonisatie met de Limburgse mijnen verbonden. Zowel Nederlands-Indië als Zuid-Limburg waren wingewesten van de Nederlandse staat, betoogde Tummers in 1974. De nasleep van de Limburgse mijnbouw is in deze gedachtengang niets anders dan een post-koloniaal trauma.
Oét d’r sjtub is mooi en ernstig. Het Jaar van de Mijnen heeft ook een relativerende, zelfs humoristische kant. In een schitterend, speels beeldverhaal in het trappenhuis van Schunck verbindt Wafae Ahalouch el Keriasti (Tanger, 1978) op onnavolgbare wijze mijnen, circus en Limburgse muziektradities met elkaar. Zij komt dan ook niet uit de regio. Even speels zijn de ontwerpen op basis van oude mijnwerkerskleding in de MIJNshop, op een steenworp van het Glaspaleis. Vijftig jaar na dato kan het.
Oét d´r sjtub. Van 7 maart t/m 31 mei 2015 in SCHUNCK Glaspaleis, Heerlen. MIJNshop & MIJNcollectie. Van 7 maart t/m 31 dec 2015 in Bongerd 4, Heerlen. www.schunck.nl
Boven: Roger Cremers, Mijnwerkers Zuid Afrika 2011.