Als Tinka Pittoors een tentoonstelling inricht, komt ze met een vrachtwagentje vol spullen – planken, panelen, spiegels, lapjes kunstgras, ballen, lege flessen, folie, noem maar op. In dat vrachtwagentje zit haar hele verhaal. In gesprek met de plek bouwt ze één hoofdstuk van haar verhaal op. Wat ze niet gebruikt, neemt ze weer mee terug.
De tentoonstelling, zou je kunnen zeggen, is het kunstwerk. Bij IKOB in Eupen presenteert Pittoors (Brasschaat, 1977) een aantal schijnbaar afzonderlijke installaties, maar er is één overkoepelende titel: Retroactive continuity. Ik wist niet wat dat was, maar gelukkig legt ze het zelf in een korte tekst uit. Het is ‘het verschijnsel dat in een fictiereeks bepaalde feiten en gebeurtenissen die ooit zijn vermeld in een eerder deel bewust worden verdraaid of genegeerd in latere delen’. Zo is niet de tentoonstelling maar zelfs het hele oeuvre één kunstwerk.
Dat klinkt mooi. En mooi is het, dat moet ik er bij zeggen. De installatie is speels en betoverend. Toch is er uit het oogpunt van de bezoeker, vrees ik, sprake van een denkfout. Als je de spullen in de installatie gewoon neemt voor wat ze zijn, tekent zich in Eupen bijvoorbeeld het thema van de schilderkunst af. Stapels potjes in alle schakeringen blauw, groen en rood zijn te zien als verfpotjes. Er zijn panelen in de primaire kleuren (Mondriaan, Bauhaus) en een Cézanne-achtig stilleven met plastic vruchten. Aan de wand hangen schilderijen waarin motieven uit de installatie op een meer abstracte manier zijn verwerkt. Maar wat hebben die palmtakken er mee te maken, en die rood-witte en blauw-witte afrasteringen die als mikado-stokjes over elkaar heen liggen? Ze herinneren aan de tuintjes – en in bredere zin aan de relatie tussen natuur en kunstmatigheid – waarmee Pittoors eerder al veel werkte. Dat weet ik nou toevallig. Het zal allemaal wel reuze retroactief continu zijn, maar daar heb ik als bezoeker van deze ene tentoonstelling toch geen boodschap aan? Het is alsof je een boek moet beginnen bij hoofdstuk 7.
De tentoonstelling op de eerste verdieping van IKOB, Displays van Sylvie Macias Diaz (Verviers, 1968), doet op het eerste gezicht veel traditioneler aan. Er hangen collages van dames met jaren-vijftig kapsels. Ze hebben aanhechtingspunten voor schroefjes aan de heup, als marionetten. De slogan ‘Parce que vous le valez bien’ (‘Omdat u het waard bent’) van cosmeticamerk l’Oréal staat in neonletters op de muur, vergezeld van tekeningen van dames in bevallige poses. Dezelfde dames verschijnen op de achterkanten van broodplankjes. Constructietekeningen van strakke keukens keren terug in allerlei kleuren. In een verfcatalogus van een jaar of vijftig geleden heeft Macias Diaz met halftransparant papier figuranten ingeplakt, als schimmen lopen ze door de piekfijn verzorgde tuinen en interieurs. Ieder werk staat op zichzelf, maar binnen de tentoonstelling – en dat is het verschil met Pittoors – versterken de afzonderlijke delen elkaar. Steeds sterker wordt de geur van ‘Goed Wonen’ en Tupperware-parties. Dit hebben we gehad, ben je geneigd te denken. Maar als je beter kijkt zijn er net genoeg verwijzingen naar het heden. Op de flessen haarlak van l’Oréal staat nog steeds een juffrouw met de haren van Catherine Deneuve. Die inbouwkeukens zijn er eigenlijk nog steeds. En ja, de vrouw als ledenpop misschien ook wel.
Tinka Pittoors, Retroactive continuity. Sylvie Macias Diaz, Displays. Beide t/m 28 oktober in IKOB, Museum für Zeitgenössische Kunst, Eupen (B). www.ikob.be