In Reykjavík zag ik laatst Cars in Rivers van Ólafur Elíasson. Het werk bestaat uit vijfendertig foto’s van auto’s die te water zijn geraakt in rivieren. Stoere jeeps zijn het, zelfs een paar complete bussen. Het was de bedoeling de rivier over te steken, maar dat is dus niet gelukt. Sommige staan er tot aan de raampjes in. Andere zijn gekapseisd, twee wielen steken hulpeloos uit de kolkende stroom. De eigenaren hebben hun toevlucht gezocht op het dak of staan vertwijfeld aan de kant. De foto’s hangen keurig ingelijst naast elkaar, vijf rijtjes van zeven. Rampenbureaucratie.

Onweerstaanbaar grappig is de serie. En ik kan het niet ontkennen, ik voelde een zekere Schadenfreude bij de aanblik van al die gestrande stoerdoeners. Even kwam in me op dat Elíasson de foto’s geënsceneerd zou kunnen hebben, maar dat bleek niet het geval. Niet nodig. Hij kon kiezen uit meer dan honderd waargebeurde foto’s die hem werden opgestuurd na een oproep door een IJslandse galerie.

De interpretatie van Cars in Rivers ligt voor de hand. Die gaat in de eerste plaats in de richting van ‘het sublieme’: de nietige mens tegenover de grootse, onvoorspelbare natuur. Daarnaast schijnt iedere IJslander in de vastgelopen avonturiers een metafoor van de Icesave-crisis te zien.

Nadat ik Cars in Rivers had gezien, reden mijn familie en ik zelf over IJsland. Niet door rivieren, de behoefte daaraan was enigszins weggeëbd, maar wel over smalle grindwegen waar je niemand tegenkwam. Door steenwoestijnen waar de gierende wind vrij spel had. We vonden het karkas van een schaap en ik stelde me een andere serie voor: Sheep in Deserts. We zagen een lavaveld van dertig jaar oud waar de damp nog vanaf sloeg. Maar ook zagen we een berg met een witte top die volgens de kaart 130 kilometer van ons vandaan lag maar zo glashelder aan de horizon stond dat het leek alsof je er zo heen kon lopen.

De eerste dagen moest ik nog wel eens denken aan Cars in Rivers. Het werd me steeds duidelijker dat Elíasson waarschijnlijk niet eens overwogen had de situaties in scène te zetten. Gestrande auto’s horen bij een land waar met enige regelmaat huizen verdwijnen onder lava en asregens of wegwaaien in een storm. Maar geleidelijk raakte de herinnering aan de foto’s op de achtergrond. Voor het sublieme heb je op IJsland geen kunst nodig, je zit er namelijk middenin. En de bankencrisis, ach, die is voorbij voor de volgende uitbarsting van de Eyjafjallajökull.

Toen moest ik weer naar huis. Natuurlijk was er de schok dat het in Nederland tien, vijftien graden warmer was, dat het vol bomen stond en dat er overal mensen rondliepen. Een dag of wat later bezocht ik een tentoonstelling. Het viel niet mee en dat lag niet aan de tentoonstelling, daar was weinig mis mee. Het lag aan mij. Waar ging het allemaal over? Het kwam me opeens zo leeg en ijdel voor.

Inmiddels begint het me weer te dagen, waar de kunst over gaat. Maar vooral kan ik nu meevoelen met die mensjes op en naast de auto’s van Elíasson. Als je eenmaal in Gods verlatenheid te water bent geraakt, zo roepen ze ons toe, dan word je nooit meer helemaal dezelfde. Ik kan er zelf, zij het in figuurlijke zin, over meepraten.

Cars in rivers, permanent te zien op de tentoonstelling Millennium in Culture House in Reykjavík. www.thjodmenning.is/index_english.htm