De kunstgeschiedschrijving houdt niet van zwervers. Marianne van der Heijden (Kerkrade 1922 – Maastricht 1998) is zo’n zwerver. Ze past in geen enkel hokje. Of liever: ze past in heel veel hokjes tegelijk. Met als gevolg dat ze eigenlijk in geen van die hokjes meer te vinden is. Dat is jammer, vond niet alleen de stichting die haar nalatenschap beheert maar ook Museum van Bommel van Dam in Venlo. Daar is nu een overzichtstentoonstelling.

Het museum wijst op de verbinding tussen Marianne van der Heijden en de Amsterdamse Limburgers. Dat is niet verwonderlijk, want daar ligt één van de zwaartepunten van het museum. Er zit ook wel iets in. In de oorlogsjaren volgt Van der Heijden met onder anderen Jef Diederen en Ger Lataster lessen aan de Stadsacademie in Maastricht. Daarna trekt ze, net als zij, naar Amsterdam om verder te studeren aan de Rijksacademie. Ze ontwikkelt zich in een vergelijkbare richting. Maar in tegenstelling tot de mannen keert ze in 1950 terug naar Limburg. Ze heeft succes met monumentale opdrachten: glas-in-loodramen en mozaïeken voor kerken en scholen. Haar stijl sluit aan bij het werk van de laatste generatie kunstenaars uit het rijke roomse leven: licht gestileerd, licht expressionistisch en met een opvallend subtiel kleurgebruik. Als het daarbij gebleven was, was ze ook slechts in kleine kring bekend gebleven.

Het loopt anders. Een aantal crises in haar leven leidt tot radicale veranderingen in haar werk. Of misschien is het andersom en leidt twijfel aan haar werk tot crisis, die vervolgens leidt tot verandering. Zo maakt ze eind jaren zestig vrij plotseling een einde aan haar opdrachtwerk. Een tijdje lang maakt ze assemblages van afval en blik, om zich dan toe te leggen op kleurige linosneden en etsen. Je ziet herinneringen aan Lucebert en Cobra, maar allengs ontwikkelt ze een eigen stijl. En ze verkoopt goed. Het weerhoudt haar er niet van om na twee hartaanvallen en een periode van ziekte medio jaren tachtig, een overstap te maken naar uiterst fijnzinnige papiercollages. Ze zijn wat mij betreft het hoogtepunt in haar oeuvre. Na de dood in 1994 van haar levensgezel, een gewezen karmeliet, maakt ze alleen nog zeer vrije, soms haast agressieve pasteltekeningen op papier. Meer dan ooit doen die denken aan het werk van haar oude studiegenoten Diederen en Lataster. “Ik zou zo graag een zwerver willen zijn”, schrijft ze rond 1970. Er kan geen twijfel over bestaan dat ze dat – althans in artistiek opzicht – haar leven lang geweest is.

De relatie tussen het werk en het persoonlijke verhaal daarachter verleent de tentoonstelling in Venlo voor een belangrijk deel haar spanning. Aan de ene kant word je enorm nieuwsgierig. Hoe zat het met die crises, hoe was precies de verhouding met die pater? Aan de andere kant realiseer je je dat die nieuwsgierigheid misschien wel onkies is, dat ze niet voor niets een teruggetrokken bestaan leidde. Dat kunst, hoezeer ook verbonden met het leven van de kunstenaar, nooit pure autobiografie is. Sterker nog: dat het werk misschien wel iets van zijn rijkdom verliest als je al die details weet.

Gastconservator Lies Netel, tevens samenstelster van het voorbeeldige boek bij  de tentoonstelling, werkt op dit moment aan een biografie van Marianne van der Heijden. Dat boek moet er komen, absoluut. Maar ik weet nog niet of ik het ga lezen.

Collectie Marianne van der Heijden. T/m 20 mei in Museum van Bommel van Dam, Venlo. Mozaïeken en glas-in-loodramen, t/m 31 juli in het Bestuursgebouw van de Universiteit Maastricht. www.vanbommelvandam.nl.