De topstukken van Rijksmuseum, Louvre en het MoMA kennen we. Hoe zit het met de meesterwerken dichter bij huis? Zoals het gedenkbord van de Nederlandse Katholieke Mijnwerkersbond in Continium Kerkrade.
De groeiende mijnindustrie bracht begin twintigste eeuw veel buitenlandse arbeiders naar Limburg. De katholieke kerk, die er lange tijd de scepter voerde, zag deze ontwikkeling met lede ogen aan. Zij vreesde dat de samenleving zou ontwrichten en radicaliseren, zoals dat eerder in het Ruhrgebied was gebeurd. Vooral Poolse arbeiders uit niet-Pruisisch gebied moesten het ontgelden.
Om de kennelijke rust in de provincie te bewaren en het katholicisme te beschermen, werd de Limburgse Rooms-Katholieke Werkliedenbond opgericht. Deze organisatie bestond uit verschillende sociale instellingen en organisaties, waardoor katholieke mijnarbeiders zich verzorgd konden voelen van de wieg tot het graf. Later zou de bond met andere organisaties fuseren tot de Nederlandse Katholieke Mijnwerkersbond (NKMB), na de Tweede Wereldoorlog de grootste vakbond van Nederland.
Ter ere van het vijftigjarige bestaan van de fusiebond in 1953 werd de directie overladen met geschenken. Hieronder bevond zich een aardewerken gedenkbord, aangeboden door het Algemeen Mijnwerkersfonds voor de Limburgse Steenkolenmijnen (AMF). Het ontwerp van het bord was van de Maastrichtse kunstenaar Pierre Daems (1911-1982), de hoofdontwerper van aardewerkfabriek Sphinx.
Centraal op het bord staat de heilige Barbara, patrones van de mijnwerkers. In de ene hand houdt zij een brandende mijnlamp, in de andere een toren, het attribuut waarmee zij doorgaans wordt afgebeeld. De achtergrond toont een industrieel landschap met rokende schoorstenen, bedrijfsgebouwen, schachtbokken en koeltorens.
Om de heilige Barbara heen bevinden zich diverse taferelen die de sociale doelstellingen van de NKMB weerspiegelen. Een voorbeeld hiervan zijn de werkende bouwvakkers links van Barbara. Zij symboliseren het belang van een goede huisvesting . Nog duidelijker is de tekst op het vaandel: “Een mijnwerkersbevolking die goed gehuisvest is, een goed inkomen heeft voor de dagen van zijn arbeid maar ook voor de dagen van ziekte, invaliditeit en ouderdom: die weet voor de christelijke opvoeding harer kinderen te zorgen, een mijnwerkersbevolking die tot eere strekt van den geheelen arbeidersstand.’
De ironie wil dat diezelfde Barbara naamgever was van een Limburgse mijnwerkersvereniging die door buitenlandse arbeiders werd gesticht.