De afgelopen zomer overleden neuroloog Oliver Sacks verwierf wereldfaam met zijn beschrijvingen van uitzonderlijke patiënten in boeken als De man die zijn vrouw voor een hoed hield. “Zelfs een succesvolle therapie kan een evenwicht verstoren dat de patiënt met veel pijn en moeite tot stand heeft gebracht.”
Het mooiste artikel van Oliver Sacks? Als je het mij vraagt, is dat zijn beschrijving van Virgil, een blinde man die een operatie ondergaat en dan, na veertig jaar in duisternis te hebben doorgebracht, weer kan zien. To See and Not See heet het stuk, een nieuwsgierig makende titel waarop hij het patent leek te hebben.
Het stuk heeft een Sacksiaans begin, met een telefoontje van de aanstaande schoonvader van Virgil. Of dokter Sacks geïnteresseerd is in Virgils geval? Nou en of. Sacks reist af naar een uithoek, ergens in Oklahoma en brengt hele dagen door met Virgil en zijn familie. Als hij arriveert, zit de hoerastemming er bij de familie nog goed in. Virgil kan weer zien en dat is prachtig. Want binnenkort gaat Virgil trouwen met Amy, en nu hij weer het licht in de ogen heeft, kan hij het allemaal pas echt goed meemaken. Denkt de familie. Virgil zelf is minder vrolijk. Via minutieuze observaties ontdekt Sacks waarom.
Gevalsbeschrijvingen hebben in de geneeskunde een lange traditie. Het zijn artikelen met een pedagogisch doel. Met hun gevalsstudies willen artsen de blik scherpen van hun collega’s: we zagen een patiënt met die en die symptomen en bij nader onderzoek vonden we zus en zo afwijking. Het perspectief van de patiënt – wat hij voelt, hoe hij met zijn ziekte omgaat – is meestal afwezig in zulke beschrijvingen.
En Sigmund Freud dan? Freuds gevalsstudies zijn vingeroefeningen in psychiatrisch giswerk. Wie dat over het hoofd heeft gezien, moet Freuds Studien über Hysterie (1895) er eens op naslaan. Daarin staat bijvoorbeeld het verhaal over Katharina, een serveerster in een Oostenrijkse berghut. Freud vertelt hoe hij na een lange wandeling de berghut aandoet en een maaltijd wil gebruiken. Katharina komt en vraagt: is u dokter? Freud knikt heftig ja, waarna ze vertelt dat ze gebukt gaat onder angstaanvallen en braakneigingen. Freud draagt Katharina op om vrij te associëren en dusdoende kan de Weense wonderdokter binnen de kortste keren de misère duiden. Het zit namelijk zo: Katharina is ooit onzedelijk betast door haar oom, dat heeft ze verdrongen en de prijs die ze daarvoor nu betaalt, zijn braakneigingen. Freudiaanse gevalsbeschrijvingen gaan vooral over wat dokter Freud vermoedt en minder over wat de patiënten voelen. Veel interpreten, weinig observeren.
Bij dokter Sacks is het andersom. Er bestaat een prachtige foto van Sacks, die laat zien hoe hij voor het Amsterdamse Centraal Station zijn bagage haastig heeft neergekwakt om een observatie te krabbelen in een van zijn talrijke notitieboekjes. Dat voortdurend boekstaven van wat er om hem heen gebeurt, was zijn tweede natuur. Hij deed het, zo zei hij er ooit over, om zijn innerlijke commentaarstem te disciplineren. De notitieboekjes had Sacks ook op zak toen hij met Virgil at, met hem in de taxi zat, met hem wandelde en met hem naar de dierentuin ging.
Virgil had als jong kind het zicht verloren en hij had daarmee leren leven. Hij was masseur geworden en hield er een drukke praktijk op na. In zijn vrije tijd luisterde hij naar de radio, bij voorkeur naar sportprogramma’s. En nu kon hij dus weer kijken. Maar wat Virgil waarnam, zo stelde Sacks vast, was een explosie aan vormen en kleuren. Al die indrukken bij elkaar brengen en tot een betekenisvol geheel smeden, kon hij amper. Dat lukte pas als hij de dingen kon aanraken. Dan werd hem duidelijk dat, bijvoorbeeld, het ensemble van vier poten, een hoofd en een staart het ding was dat hij een kat noemde.
In zijn gevalsbeschrijving legt Saks uit dat de blinde Virgil de wereld begreep door de dingen aan te raken. Aanraken doe je in sequenties: eerst dit en dan dat en dan weer het volgende. Sinds hij weer kon kijken, had Virgil er een zintuigelijk kanaal bijgekregen, een dat simultaan werkt – én dit én dat – en dat hij maar moeizaam kon verbinden met zijn oude wereld.
Wat is zien? Is ons waarnemingsapparaat een soort videorecorder die de gebeurtenissen om ons heen op een passieve manier vastlegt? Als je voor het eerst sinds veertig jaren weer naar een kat kijkt, zie je dan ook een kat? Terwijl hij schrijft over het dagdagelijkse leven van Virgil, staat Sacks stil bij deze fundamentele vragen. Aan de hand van Virgils geval maakt hij duidelijk dat zien allesbehalve een passieve aangelegenheid is. Zien veronderstelt een schat aan visuele ervaring die je een leven lang bij elkaar sprokkelt en die je ter plekke gebruikt om te begrijpen wat er zich in je blikveld afspeelt. Een kat zien veronderstelt dat je eerder duizenden katten – groot, klein, van ver af, van dichtbij, en profil, op de rug enzovoorts – hebt bekeken. En dat je al die ervaringen hebt opgeslagen in een goedgevulde, visuele bibliotheek. De visuele bibliotheek in Virgils brein was praktisch leeg. Daarom kon hij wel kijken, maar niet zien. To See and Not See. Kijken en toch niet zien.
Wanneer Oliver Sacks aan het woord was, had hij niet de bedoeling om zijn collega-artsen bij te praten over een opmerkelijke ziekte. Sacks schreef om leken deelgenoot te maken van zijn fascinatie voor hoe ons brein functioneert. Dat zie je ook af aan zijn schrijfstijl. Die is soepel en elegant. De schijnbare eenvoud ervan kan vaklui op het verkeerde been zetten, omdat ze hem aanzien voor gebrek aan diepgang.
Sacks’ carrière als schrijver kwam aarzelend op gang. Het begon allemaal met een boek over migraine. De baas van de kliniek waar Sacks destijds als jonge neuroloog werkte, probeerde de publicatie tegen te houden. Zo’n populair boekje was niet best voor de reputatie van de kliniek, vond de chef. Sacks trok zich er niets van aan. Hij werd ontslagen, maar het boek kwam er, werd een succes en zo werd Sacks de wegbereider van een nieuw genre: boeken over de belevingswereld van echte of fictieve patiënten. Zonder Sacks geen The Curious Incident of the Dog in the Night-Time (2003) van Mark Haddon over een adolescent met autisme. Zonder Sacks evenmin Motherless Brooklyn (1999) van Jonatham Lenthem over een detective met het syndroom van Gilles-de-la-Tourette.
Toen Sacks op een keer Virgil meenam naar de dierentuin, was deze niet in staat om een levende gorilla te herkennen. Maar het bronzen standbeeld van een gorilla – dat hij kon aanraken – wist hij onmiddellijk thuis te brengen. Dát was een gorilla. Soms herkende hij een dier wél, op basis van één geïsoleerd detail. De kangoeroe was een kangoeroe omdat hij wist dat het ding gekke sprongetjes maakte.
Een overdaad aan visuele details, dat is wat zich opdrong aan Virgil. Vaak kon hij er geen soep van koken, maar soms wel en dat was lang niet altijd fijn. Nu hij de lichamen op zijn massagetafel kon zien, schrok hij van de puisten en rode vlekken. Het stootte hem af. Zijn werk als masseur gaf hem steeds minder voldoening, gaandeweg leerde hij zichzelf aan om tijdens het werk zijn ogen te sluiten. Ja, Virgil kon weer kijken, maar het was geen pretje.
Terwijl Sacks het verhaal van Virgil uit de doeken doet, begint de lezer te snappen waarom de ex-blinde zo somber is. De diepere boodschap, vrijwel in elke gevalsstudie van Sacks aanwezig, is deze: een ziekte is nooit alleen maar een ziekte. Patiënten proberen met hun beperkingen te leven en er het beste van te maken. En daarom is een behandeling nooit alleen maar een behandeling. Zelfs een succesvolle therapie kan een evenwicht verstoren dat de patiënt met veel pijn en moeite tot stand heeft gebracht.
Hoe wilt u dat de mensen u zullen herinneren, vroeg een Amerikaans journalist hem een paar jaar geleden. Sacks: “Als een dokter die kon luisteren en die serieus probeerde om zich in te leven in zijn patiënten.” Dat is een wel heel bescheiden antwoord van de meesterlijke verteller van medische verhalen die Sacks was
Harald Merckelbach is hoogleraar psychologie aan de Universiteit Maastricht.
Boven: Oliver Sacks in zijn jeugdjaren. Foto: Douglas White