Josephus Thimister was een modemaker in de luwte. Iets meer dan een jaar geleden stierf hij. In stilte, maar niet vergeten, constateert VEERLE WINDELS. ‘Hij drukte zijn stempel op de couture door weg te gaan van het pompeuze, en zich eerder minimalistisch uit te drukken.’

Het bericht kwam als een donderslag bij heldere hemel, die middag midden november 2019. Josephus Thimister was in Parijs overleden. Het nieuws van zijn dood haalde de New York Times, maar reikte amper tot zijn Maastrichtse geboortegrond. Veel details bij zijn dood werden niet prijsgegeven, maar er was sprake van depressie. Niks nieuws voor de ontwerper, al vond hij er dit keer echt geen antwoord op.

Josephus Thimister tussen twee modellen. foto Marleen Daniëls

Een week voor zijn dood had hij zijn goeie vriend en studiegenoot Patrick Van Ommeslaeghe nog gebeld. Of hij niet naar Parijs wou komen? ‘Ik ging er toen niet meteen op in’, zegt Van Ommeslaeghe, die ondanks zijn werk bij Jil Sander, Ann Demeulemeester en Dries Van Noten een man van de luwte is, net als Thimster.

‘We hebben samen fantastische jaren gekend. Eerst op de academie van Antwerpen, waar we tegelijk mode studeerden. Nadien in Parijs, toen ik Josephus mocht assisteren bij Balenciaga. Een heerlijke tijd, want ik kreeg daardoor de kans om fantastische ambachtelijke ateliers te bezoeken en samen te werken met de makers van de mooiste couturestoffen. Veel mensen beseffen het allicht niet, maar Thimister zorgde ervoor dat Balenciaga als couturehuis begin jaren negentig opnieuw op de map gezet werd. Niemand wou nog voor dat ingedommelde en bestofte huis werken, Thimister wel. Hij wist ook topmodellen als Naomi Campbell en Nadia Auermann te strikken voor de shows. Dat Balenciaga opnieuw hip werd, was al ingezet vooraleer Thimisters stoel daar werd ingepikt door Nicolas Ghesquière.’

Thimister (1962-2019) groeide op in Maastricht en ging in Antwerpen mode studeren. In 1987 behaalde hij zijn einddiploma cum laude. Hij kreeg consultancy opdrachten voor verschillende modehuizen en lanceerde in 1997 voor het eerst een collectie in eigen naam. Goed genoeg voor een rist eerbiedwaardige klanten én de opmerking van Anna Wintour, de hoofdredactrice van de Amerikaanse Vogue, dat we ‘deze ontwerper maar beter in de gaten konden houden’.

Een paar keer showde Thimister zijn collectie tijdens de coutureweek van Parijs, tot hij er in 2004 opnieuw de brui aan gaf. ‘Ik was op’, vertelde hij me in een interview uit die tijd. ‘Ik had het gevoel dat ik niet meer achter mijn schaduw kon lopen. Alles verliezen was beter dan mezelf verder de dieperik induwen. Niet dat de lijn het slecht deed: ze werd aangekocht door prachtige winkels, ik kon mooie cijfers voorleggen en de collecties stonden er. Maar… binnen het bedrijf klopte er niks. Bovendien stierven mijn moeder en korte tijd daarna ook een goeie vriend. Ik werd geleefd en ik zag af. Ik werkte toen ook voor het Italiaanse modehuis Genny en alles wat ik verdiend had, alles wat ik geërfd had, had ik in die eigen lijn gestopt.’ Hij wachtte tot zijn medewerkers ander werk hadden gevonden, en zette er toen een punt achter.

‘Ik merk dat mensen schrikken van een spatje bloed in de mode. Terwijl ze op de televisie niks anders te zien krijgen.’

Drie jaar lang deed Josephus Thimister niks. Of beter: hij reisde. Sliep. Deed aan yoga. Las. Dacht na. En sliep nog meer. Hij kreeg mooie jobs aangeboden, maar hapte niet toe. Pas toen zijn bankrekening hem daartoe noopte, ging hij in op een voorstel van het Belgische commerciële label Mayerline. ‘Ik dacht: dit lukt nooit, want het gaat om een ander type vrouw. Toch werd het een fantastische ervaring.’  Nadien werd hij nog eens opgepikt door Monique Low voor het tekenen van de Andy Warhol collectie. Fijn om te doen zolang het duurde. Ik moet toegeven dat ik in Brussel mijn beste jobs heb gehad.’

Daarna raakte Thimister weer in de vergetelheid. Niet dat hij niks deed; alleen kregen weinig mensen het te zien. Begin 2009 ging hij in Londen aan de slag. En voor hij het goed en wel besefte, stond er weer een collectie. Didier Grumbach, toen de organisator van de modeweken van Parijs, overtuigde hem ervan om in januari van 2010 weer een show op te zetten.

Ontwerp uit de lente/zomercollectie 2010, geïnspireed op de Eerste Wereldoorlog. foto Marleen Daniëls

Ontwerp van Josephus Thimister uit zijn herfst/wintercollectie tijdens de Parijs Modeweek 2011. foto Marleen Daniëls

Een goeie zet, zo bleek niet alleen uit de positieve commentaren in de pers. ‘Het was een topervaring’, zei Thimister er zelf over. ‘Ik heb het totaal anders beleefd dan vroeger. Ik ben nog steeds ambitieus, maar er is minder ego en minder pijn mee gemoeid. Toen kon ik er niet van genieten. Nu wel. Ik voel dat ik niks meer moet bewijzen.’ De collectie van 2010 heette Bloodshed & Opulence en bulkte van de militaire referenties en gefakete rode bloedvlekken.

Enige zin voor drama en tijdgeest had Thimister altijd al. Zoals hij in datzelfde interview uit die tijd zei: ‘Ik ben geen politiek persoon, maar ik denk dat we tegenover de wereld allemaal een sociaal bewustzijn hebben. Ontwerpers hebben sowieso antennes en voelen dingen aan. Ik zie mijn collectie dus niet als een statement, het zijn tenslotte maar kleren, maar ik merk wel dat mensen schrikken van een spatje bloed in de mode. Terwijl ze op de televisie niks anders te zien krijgen. Is dat niet bourgeois als gedachte?’

‘Josephus leefde graag in een bubbel. Een soort droom. Allicht was dat een vlucht.’

Patrick Van Ommeslaeghe lacht en huilt tegelijk als hij terugdenkt aan zijn vriend. ‘Josephus kon heel wild  zijn, exuberant maar tegelijk erg genereus, wat uitzonderlijk is in de mode. Hij was ook erg gefascineerd door het verleden en door tradities. Zo vertelde hij wel eens dat hij Russische roots had en dat zijn moeder een Russische gravin was. Hij hield zielsveel van zijn familie en zij van hem. En zei ik al dat hij haast geobsedeerd was door metier, door vakmanschap? Hij kende het verschil tussen pakweg satijn leer en satijnen hertogin, iets wat weinigen echt weten. Zijn vakkennis was enorm en hij wilde absoluut de beste in zijn vak zijn. Dat wist zelfs Karl Lagerfeld te waarderen. Die vond Josephus té goed als assistent, waardoor hij uiteindelijk niet verder met hem samenwerkte. Josephus heeft zijn stempel gedrukt op de couture door weg te gaan van dat typisch pompeuze maar zich eerder minimalistisch uit te drukken. In een sfeer à la Helmut Lang.’

Dat Thimister nooit echt helemaal is doorgebroken, kan niet zomaar met één reden geduid worden. Was hij te radicaal? Té koppig? Té weinig middelmatig? Of net iets té eenzaam in een wereld van veel ego’s die vooral gezien willen worden? Van Ommeslaeghe weerlegt dat laatste graag. ‘Josephus had graag volk in de buurt. Met flessen champagne en sloten vodka. Het was altijd feest bij hem. Ergens leefde hij graag in een bubbel. Een soort droom. Allicht was dat een vlucht.’