Met schitterende kleuren leidt Per Kirkeby je binnen in een wereld waar niets vastligt. Geïsoleerde motieven drijven als wrakhout rond en bieden een onzeker houvast. Museum Kunstpalast in Düsseldorf presenteert een groot overzicht van zijn werk, gecombineerd met dat van de achttiende-eeuwse Alpenschilder Caspar Wolf. Ze hebben meer gemeen dan je zou denken.

Bij Kirkeby blijft niets wat het is

Dichter, essayist, beeldhouwer, graficus, maar bovenal schilder Per Kirkeby verleidt je in eerste instantie met kleur. Zo verging het mij tenminste toen ik voor het eerst werk van hem zag, een jaar of twintig geleden. Hoog in de hal van Statens Museum for Kunst in Kopenhagen hingen een paar doeken in raadselachtige, haast oplichtende tinten groen en bruin met een enkel wit of blauw accent. Onwillekeurig moest je denken aan diepe bossen, paddenstoelen in de herfst, het licht van het noorden.
Maar als je beter keek, zag je dat er meer aan de hand was dan pakkende kleuren en de geest van Scandinavische landschappen. Er zaten breuken in de composities, kleurvlakken schoven over elkaar heen en vormden vreemde, modderige passages, hier en daar maakten zich boomstronken of andere figuratieve elementen los uit de wirwar. Hier gebeurde iets, al wist ik niet precies wat. Het werk van Kirkeby heeft me sindsdien nooit meer losgelaten.
Per Kirkeby (Kopenhagen, 1938) schildert geen ‘mooie’ plaatjes, het is hem niet te doen om sfeervolle natuurimpressies. “Eigenlijk zien wij de wereld helemaal niet”, zei hij in 1994 in een interview tegen Siegfried Gohr. “We zien alleen maar vooropgezette beelden.” Kirkeby neemt dat heel letterlijk. Bomen en andere standaardmotieven zoals de menselijke gestalte, rotsformaties of gras, keren telkens in min of meer dezelfde vorm terug in zijn werk. Het zijn ‘zetstukken’ geworden, clichés. Ze werken als een opstapje, een uitnodiging om verder door te dringen in het beeld. Schaamteloze herfstkleuren en zonsondergangen vervullen een vergelijkbare functie. Als drijfhout aan een schipbreukeling bieden ze houvast aan de kijker.
In de schilderijen van de laatste tien, vijftien jaar zijn die figuratieve elementen vrij overzichtelijk naast elkaar geplaatst en meestal direct herkenbaar. In eerder werk lijken ze ter plekke te ontstaan uit half-transparante, gedeeltelijk elkaar afdekkende lagen, een soort oersoep van kleur en beweging. Als de schilderijen van Kirkeby – en zeker die uit de jaren tachtig en de vroege jaren negentig – ergens een afbeelding van zijn, dan is het niet van een vastliggende toestand, maar van een proces. Kirkeby werd behalve als kunstenaar ook opgeleid als geoloog. In zijn jonge jaren ondernam hij verscheidene expedities naar Groenland. Hij haalde er de grillige gesteentestructuren en de gletsjermorenen vandaan die in gestileerde vorm in zijn schilderijen opduiken. En belangrijker nog: als geoloog raakte hij vertrouwd met de gedachte dat niets in de wereld blijft wat het is.
Op het doek doet Kirkeby de ‘geologische’ cyclus van opbouw en afbraak, van ontstaan en vergaan nog eens dunnetjes over. Je ziet hem als het ware tastend zijn weg zoeken in de vele lagen die hij zelf gecreëerd heeft. Er bestaan een paar mooie films waarop Kirkeby aan het werk is. Die bevestigen dat beeld. Laag na laag zet hij op. Al werkende wacht hij ‘op het wonder’, zoals hij het zelf uitdrukt.
En tenslotte komen wij, de toeschouwers, aan de beurt. Ook het kijken naar het werk van Kirkeby is een proces waarbij iedere stap voortbouwt op de vorige. Er zijn weinig kunstenaars van wie het werk zozeer groeit naarmate je het langer in je opneemt. Steeds zie je nieuwe verbindingen, binnen het schilderij en met de werkelijkheid – die je weer verwerpt na andere ontdekkingen. Je zit de essentie op de hielen, maar krijgt haar net niet te pakken.
Bij Kirkeby gaan natuurlijke processen, het ontstaansproces van het beeld en het proces van waarneming ongemerkt in elkaar over. Dat kan een hallucinerende ervaring zijn. Een moment denk je te doorzien hoe de wereld in elkaar steekt, totdat je je realiseert dat de eenheid achter de complexiteit toch ook weer ongrijpbaar is. Het wezen van de dingen, van álle dingen, lijkt Kirkeby te willen zeggen, is voortdurende verandering.
Met een stuk of tachtig schilderijen, een aantal bronzen sculpturen en een selectie tekeningen, biedt de tentoonstelling in Düsseldorf een mooi, evenwichtig overzicht van Kirkeby’s oeuvre. De soms zeer omvangrijke doeken komen in de ruime, lichte zalen bovendien prachtig tot hun recht. Een sterk punt is de grote aandacht voor het werk uit de jaren zestig. Als beginnend kunstenaar ontwikkelde Kirkeby een stijl die aansloot bij de toen dominante stroming van de Pop Art. Op hardboard en met huis-, tuin- en keukenverf maakte hij collage-achtige schilderijen waarin stripfiguren en pin-ups werden afgewisseld met abstracte passages. Het is interessant te zien hoe Kirkeby, veel meer dan zijn Amerikaanse collega’s, ook toen al gelaagdheid en betekenis zocht.
Niet alleen de ruime keuze uit de beginjaren draagt bij aan het begrip van Kirkeby’s ‘rijpe’ werk. Dat doen ook de Alpenlandschappen van Caspar Wolf (1735-1783) die tegelijkertijd in Museum Kunstpalast te zien zijn. Bergen worden al sinds mensenheugenis geschilderd, maar meestal speelde de fantasie daarbij een grotere rol dan de waarneming. De Zwitser Caspar Wolf was een van de eerste kunstenaars die, in de jaren zeventig van de achttiende eeuw, zelf het hooggebergte introk en de ravijnen, rotswanden en gletsjers ter plaatse vastlegde. Alleen al daarom vormt Wolfs oeuvre een belangrijk kunsthistorisch document. De tentoonstelling in Düsseldorf maakt bovendien duidelijk dat hij een meer dan verdienstelijk schilder was. Dat hij toch zo onbekend is gebleven, valt vooral te wijten aan de ondoorgrondelijke wegen van het lot. In dit geval leidden die zelfs naar Nederland. Via een officier van de Zwitserse Garde kwamen honderden van Wolfs schilderijen terecht in de Keukenhof bij Lisse. Daar deden ze, in vier rijen boven elkaar, zo’n anderhalve eeuw dienst als wandversiering. Pas in 1940 werden ze herontdekt. Kort na de oorlog vonden ze hun weg terug naar Zwitserland.
De combinatie van Per Kirkeby en een achttiende-eeuwse bergenschilder lijkt misschien wat ver gezocht, maar het museum presenteert de twee kunstenaars met recht als geestverwanten. “Een van mijn oude favorieten”, schrijft Kirkeby in een essay uit de jaren tachtig over Wolf. Als je goed kijkt begrijp je waarom. Zoals Kirkeby veel van zijn ideeën over de betrekkelijkheid van onze blik op de wereld opdeed tijdens geologische expedities naar Groenland, zo is de hoofdmoot van Wolfs werk gebaseerd op zijn deelname aan de eerste wetenschappelijke ontdekkingstochten in het Zwitserse hooggebergte. Wolf was goed op de hoogte van de toenmalige theorieën over gebergtevorming, erosie en sedimentatie. Dat zie je terug in de manier waarop hij het beeld opbouwt, waarop hij bomen, rotsen, reliëf, diepte, licht en schaduw weergeeft. Net als Kirkeby gaat het hem niet alleen om het mooie plaatje, maar vooral om terugkerende patronen en structuren. Wat de twee kunstenaars verbindt, is het hardnekkige streven het fragmentarische, de chaos, het ongrijpbare van de wereld om ons heen zichtbaar te maken en in een groter verband te plaatsen. Natuurlijk slagen ze daar niet helemaal in. Gelukkig maar, het raadsel wordt er alleen maar mooier van.

Per Kirkeby Retrospektive en Caspar Wolf: Gipfelstürmer zwischen Aufklärung und Romantik . Düsseldorf, Museum Kunstpalast, t/m 10 januari 2010. Zie www.museum-kunst-palast.de.
Per Kirkeby, Leiser Wellenschlag, grün (2005). foto’s Museum Kunstpalast.
Caspar Wolf, Blick auf den Engelberger Rotstock, Schlossstock und Wissigstock (1774-1777).