Het koord tussen de auto en de tractor scheurt voor de derde keer. “Che cazzo…!”, klinkt het vanaf de tractor.
Alles verliep zoals in andermans verhalen. Je komt in je vakantieland op een onverhard landweggetje met de auto vast te zitten. Je bent met z’n tweeën, uiteraard, bij zo’n verhaal hoort óók dat je op enig moment, op de climax van de wanhoop, elkaar de schuld gaat geven.
Het begint met slippende banden, je hoopt dan nog dat het alleen op deze paar meter wat modderiger is, en ach, je zit in een 4-wheel-drive en Google Maps zegt dat dit de goede route is, dus… Tot de realiteit je inhaalt, en de stilstand der dingen intreedt.
Je blijft proberen, één keer, twee keer, drie keer, vooruit, achteruit, met als resultaat dat de auto alleen maar dieper wegzakt in de bruine brij. Pas wanneer één voorwiel boven de greppel hangt, spreek je uit wat je al lang wist: “We moeten hulp halen.”
Het is zondag rond enen, de bevolking van je vakantieland zit op dit moment van de week, omringd door drie generaties familie, gebogen over een pici all’aglione, een dampend bord pasta. Daarna volgen de tagliata, een dolce en een straffe espresso. Pas in de loop van de middag, zo klinkt het door de telefoon, kan iemand met een tractor komen om je uit dit modderbad te trekken. Zo lang wil je niet wachten, aan de horizon dient het volgende onweer zich alweer aan.
Op naar het dichtstbijzijnde gehucht. Het is niet ver, maar net ver genoeg om van je witte sneakers twee loodzware modderhompen te maken. In een voortuin spot je – joehoe! – een tractor. Je belt aan, men doet open, binnen dampt de pici all’aglione.
De zoon des huizes zucht, knikt, legt zijn vork neer. Hij moet wel even een koord zoeken. Zijn mamma biedt je met een brede glimlach een kop koffie aan. Haar schoondochter trekt met een knal de keukendeur achter zich dicht. Daar gaat haar rustige zondagmiddag.
Bij de knallende keukendeur schiet de schaamte als een bliksem door je lijf. Het is de schaamte van de onwetende buitenlander. Op enig moment slaat ‘ie toe, of je nou twee weken blijft, of twintig jaar. Misschien lukt het je mettertijd om in de taal van de inlanders een lunch te bestellen, of een partij dakpannen voor je pied à terre.
Misschien verdring je mettertijd dat je maar één van al die buitenlanders bent die hier in zo’n pietepeuterig dorpje zitten, in hun gerenoveerde vakantiehuisjes, in agriturismo’s, B&B’s of country houses. Ze brengen geld mee, knappen halve dorpen op die anders leegstaan en in verval raken.
Tot je een keer, dagdromend over je geslaagde integratie, een verkeerd veldweggetje inrijdt. En moet toegeven dat een local dit niet was overkomen. Die zou namelijk het bordje ‘onbegaanbare weg’ hebben opgemerkt.
Morgen, als je bij de carwash staat en de laatste klonters klei van de banden vallen, zul je lachen om je stupiditeit. Opgelucht kijk je toe hoe Khalid en zijn vijf watervlugge Pakistaanse collega’s met hogedrukspuit, borstel en doekjes je 4-wheel-drive weer toonbaar maken. In het Engels zul je vertellen over je “little adventure in the mud” en er zal een schuchtere glimlach verschijnen op de zes gezichten.
Ook onze redder op de tractor spreekt een mondje Engels. Wanneer het koord tussen tractor en auto voor de derde keer scheurt, roept hij niet alleen “Che cazzo”. Opdat je hem goed begrijpt, schuift hij er een “What the fuck!” achteraan.
Bij de vierde poging houdt het koord. Vanaf hier gaat het zonder woorden. De onwetende buitenlander en de man met de tractor, ze vallen elkaar in de armen.