Karl Otto Götz is honderd. Op een tentoonstelling van zijn werk in het Suermondt-Ludwig-Museum in zijn geboortestad Aken hangt een schilderijtje dat hij pas een paar weken geleden heeft gemaakt. Het heet Siekri en die titel duidt op de vormen van de zeven (sieben) en de cirkel (Kreis) waarop de abstracte compositie gebaseerd is.
Wat er niet bij staat en wat ik daarom maar even vertel, is dat de schilder al een aantal jaren zo goed als blind is. Slaat dat ergens op, schilderen als je blind bent? Het lijkt voer voor iedereen met bedenkingen tegen ‘moderne kunst’: niet alleen mijn zoontje van vier kan het, maar ook mijn blinde opa!
In Nederland en België is Karl Otto Götz niet veel meer dan een voetnoot bij de geschiedenis van Cobra. Hij raakte kort na de oorlog bevriend met Constant en Corneille en deed mee aan de belangrijkste Cobra-tentoonstellingen. Als je zijn grillige vogels en fabelfiguren uit die tijd ziet, begrijp je waarom.
Het werk waar Götz vooral in eigen land beroemd mee werd, dateert van later. Het is gemaakt met een mengsel van verf en behangselplak en bestaat uit brede, ogenschijnlijk met grote kracht neergezette banen en vegen, vaak alleen in zwart/wit. Voor de allergrootste lappen is in Aken geen plaats. Die hangen op de verjaardagstentoonstelling in Berlijn en vanaf eind maart in Duisburg. Maar ook in Aken is goed te zien waar dit werk het van moet hebben. Aan de ene kant is het krachtpatserij, aan de andere kant is het zo beheerst en zo subtiel gedaan dat je je wel gewonnen moet geven.
In een vitrine liggen series voorstudies voor de grote schilderijen. Steeds is een miniem detail anders dan op het vorige schetsje. Dat is een verrassing. Kennelijk zijn Götz’ op het doek gesmeten abstracte composities helemaal niet zo spontaan als ze er uitzien. Natuurlijk, de smakelijke details, de spetters, de krullen en de wervelingen in alle gradaties tussen zwart en wit zijn het resultaat van snel en ongeremd werken, maar de onderliggende structuur is zorgvuldig van te voren bepaald.
Die belangstelling voor structuur blijkt ook uit andere dingen. Al voor de oorlog werkte Götz aan een systeem van ‘vormfamilies’, waaruit hij voor zijn werk kon putten. Rond 1960 experimenteerde hij met rasters die hij volgens numerieke reeksen met kleur vulde. Het lijkt het tegenovergestelde van zijn vrij meanderende vegen en banen, maar het gaat uit van hetzelfde principe: de ontmoeting van structuur en toeval.
In 2001 haalde Adam Oellers, tevens curator van de tentoonstelling in Aken, de schilder over tot het maken van een serie ‘lichttekeningen’: bewegingen met een zaklamp, vastgelegd op een foto met lange sluitertijd. Picasso had zoiets ook al gedaan, maar gaandeweg werd Götz toch enthousiast. Het is een fascinerend project. Het is duidelijk dat Götz niet ‘zomaar wat’ doet, maar op zoek is naar regelmaat en symmetrie. In de lichttekeningen, zou je kunnen zeggen, worden structuren zichtbaar die Götz in zijn hoofd had, maar die hij zelf tijdens het maken niet kon zien.
En zo kom ik terug bij de gouache die hij kort geleden schilderde. Ook die kon hij zelf niet zien. Het is zeker niet zijn beste werk. De smakelijke details ontbreken een beetje en dat is natuurlijk niet verwonderlijk. Dit is bij uitstek structuur: een zeven en een ronde vorm, met elkaar geconfronteerd en op papier gezet. Als je er op die manier naar kijkt, kijk je ook anders naar Götz’ eerdere werk.
Karl Otto Götz, Gemälde und Nebenwege. Van 2 februari t/m 4 mei 2014 in het Suermondt-Ludwig-Museum, Aken,
www.suermondt-ludwig-museum.de
K.O. Götz. Van 21 maart t/m 15 juni 2014 in Museum Küppersmühle, Duisburg,