Belgische trekpaarden zijn enorme beesten. En sterk! Je kunt een oud tapijt op hun rug leggen en een houten zadel, een hoek van 90 graden in scheepshout. ‘s Zomers zijn trekpaarden een attractie voor toeristen. Dan klepperen ze vanuit het vissersdorp naar zee, met karren, manden en mannen. Vooral die ene blonde hengst kon me bekoren, zijn schoft, zijn billen, zijn geblokte staart. Ik keek er graag naar, tot zijn berijder besliste dat het tijd was. De zee wacht niet. Er moeten garnalen worden gevangen.
Paarden ploegen door het warme zand naar het water. De garnaalvissers zijn Unesco Werelderfgoed. Iedereen wil mee. Kinderen en kennissen mogen op de kar zitten. Meeuwen weten wat er gaat gebeuren. Straks zijn de hapjes kant-en-klaar. Het is een plaatje. De postkaarten met paardenvissers bestaan nog, maar niemand stuurt ze op. En voorts koopt iedereen zijn garnalen gepeld in Marokko.
En medelijden heeft de zee nooit gehad, met garnalen net zo min als met mensen
Overigens is de zomer niet het seizoen voor garnalen. Garnalen vis je in september, oktober en november, of toch met een trekpaard. Als de oogst van het veld is, wordt de zee koud en zoeken de garnalen comfort in ondiep water. Een arme boer hobbelt naar de kust. De zon schijnt niet. Zo gaat het voor écht. Het strand is leeg onder de loden hemel. En medelijden heeft de zee nooit gehad, met garnalen net zo min als met mensen.
Denk aan je riem! Of je oliebroek loopt vol pekel. Onderschat de onderstroom niet. Wees op je hoede voor de getijdengeul. Doe geen domme dingen. Mijd gulzigheid. En bespaar je paard de verdrinkingsdood. Tragiek kent – zoals plezier – eindeloos veel varianten. Laatst klepperde een Belgisch trekpaard op eigen houtje terug naar het vissersdorp. De teugels hingen los. Het blonde beest kende de weg naar huis. Op zijn rug zat zijn visser, scheef in het harde zadel. Hij was alleen gaan vissen. Hij hield van de zee.
Een passant met een hond en muts vond het vreemd. Hij belde hulpdiensten, probeerde het paard te stoppen. Maar het was te laat. De visser was dood. Zijn hart stopte met kloppen. Hoe beslist een trekpaard om zelf koers te bepalen. Was het routine? Werd het sleepnet zwaar? Voelde hij hoe niemand nog wat van hem vroeg? Merkte hij andermans overgave in zijn ruggenwervels? Dacht hij vervolgens: ‘Ik zal maar naar huis gaan.’
Een week later klepperde de blonde hengst andersom, van de zee naar de kerk. In zijn kar stond een kist met de visser. Ik las het verslag in de krant en keek naar de foto. De grote blonde droeg geen tapijt op zijn rug, geen houten zadel. Hij keek op noch om. Belgische trekpaarden zijn enorme beesten. En sterk! Ze huilen nooit.