David Hockney schildert mooie plaatjes van mooie landschappen. Als je beter kijkt, vallen ze een beetje tegen. Maar als je nog beter kijkt, begrijp je wat hij eigenlijk wil. Hockney probeert in één grote greep het hele landschap te vatten. Lukt dat? Of kun je, als je zo’n heisa moet maken voor een wandelgevoel, beter echt naar buiten gaan?

Op het eerste gezicht ziet het recente werk van David Hockney er een beetje knullig uit. Laat ik er maar meteen mee voor de draad komen, want straks lukt het niet meer. Dan ga ik proberen uit te leggen waarom ook indrukwekkend is.

Het werk, te zien in Museum Ludwig in Keulen, bestaat volledig uit landschappen die Hockney in de afgelopen jaren in het oosten van Yorkshire heeft gemaakt. Na een verblijf van meer dan dertig jaar in Californië, waar hij bekend werd met schilderen van zwembaden en mooie jongens, keerde hij vanaf 1997 steeds vaker en tenslotte definitief terug naar zijn geboortestreek. Hij schildert er het idyllische heuvelland en het verstrijken van de jaargetijden. Terugkeer van een verloren zoon, een toegankelijke stijl, een lofzang op het heerlijke Engelse platteland: het kan verklaren waarom de tentoonstelling eerder in Londen 650.000 bezoekers trok.

Veel van de getoonde schilderijen zijn buiten, direct voor het motief geschilderd. Op een paar filmfragmenten zie je David Hockney (Bradford, 1938) in de weer: met pet op in de zon, met muts en handschoenen in de sneeuw. Als het groot moet – de tentoonstelling doet zijn titel, A Bigger Picture, eer aan – zet hij gewoon meerdere doeken naast elkaar en monteert ze later aan elkaar. Het schilderen en plein air en de bijbehorende vlotte schilderstijl herinneren onvermijdelijk aan de impressionisten. Net als Monet beeldt Hockney hetzelfde onderwerp (een landweggetje, een rij bomen) onder verschillende omstandigheden af. Maar Hockney is geen Monet. De ovalen verfplakkaatjes die bladeren moeten voorstellen komen mechanisch over, schaduwen liggen soms als stroken tapijt over de grond. Wat ontbreekt is de vluchtigheid, het gevoel dat je kijkt naar een uniek moment uit de eeuwigheid.

Goed, misschien is Hockney daar ook niet op uit. Ander werk, klaarblijkelijk in het atelier tot stand gekomen, is sterker en consequenter gestileerd. Dat is overigens niet per se een voordeel. Nadat me was opgevallen dat de stammetjes die op één van de schilderijen langs een bosweggetje liggen opgestapeld iets weg hebben van knakworstjes, kwam ik daar niet meer vanaf. Aan de ene kant laten deze minder naturalistische doeken zien dat de kloof met Hockney’s eerdere werk helemaal niet zo groot is. In die zwembaden uit de jaren zestig zie je een zelfde soort stilering. Aan de andere kant komt hier, nog meer dan bij de plein air schilderijen, de halve kunstgeschiedenis langs: de zinderende velden bij Arles van Van Gogh, de paarsblauwe bossen van Ernst Ludwig Kirchner, de ritmisch-decoratieve landschappen van Gustav Klimt, ga zo maar door. Maar steeds lijkt Hockney aan de buitenkant te blijven. Je ziet de verwijzingen – die onmogelijk toevallig kunnen zijn – maar je mist de intensiteit. Wat wil deze man dan wel?

Het inzicht kwam bij mij, ironisch genoeg, niet bij het zien van nog meer schilderijen, maar bij de films die ook deel uitmaken van de tentoonstelling. Sinds 2010 maakt Hockney vanaf een rijdende jeep filmopnamen met negen of zelfs achttien camera’s. Iedere camera neemt een deel van het beeld voor zijn rekening en heeft daartoe zijn eigen scherpstelling en belichting. In het museum worden de beelden op grote, aan elkaar gemonteerde videoschermen weer samengevoegd. Het geheel is zo’n twee meter hoog en tot zeven meter breed – als dat geen bigger picture is! In ieder geval is het zo groot en zo rijk aan detail, dat je het niet in één keer kunt overzien en dat is precies Hockney’s bedoeling. Hij wil de kijker een blik op de wereld bieden die overeen komt met wat je ervaart als je ter plaatse bent en al wandelend je ogen door het landschap laat dwalen. Een rare onderneming? Ja. Als je zo’n heisa moet maken voor een wandelgevoel, kun je beter echt naar buiten gaan. En een beetje knullig is de onderneming ook, want allerlei dingen kloppen niet. Beelden verspringen van het ene scherm naar het andere, takken verschijnen dubbel in beeld, een passerende fietser lost op in het niets. Nee, zo is het in het echt niet. Toch moest ik me gewonnen geven in de zaal waarin op vier wanden hetzelfde bospaadje te zien is: in het voorjaar, in de zomer, in de herfst en in de winter. Je wandelt erdoorheen, steeds zie je op dezelfde plek dezelfde boom of hetzelfde doorkijkje, maar links van je ligt sneeuw, rechts bloeit het fluitenkruid en achter je kleuren de blaadjes. Je bent niet zomaar aanwezig op dat weggetje in Yorkshire, je bent als het ware alomtegenwoordig.

Deze vierdelige mini-roadmovie werpt een ander licht op de series schilderijen van Hockney in Keulen. De omvangrijkste daarvan is The Arrival of Spring in Woldgate, East Yorkshire, 2011. Blikvanger is een reusachtig schilderij van een voorjaarsbos met bloemetjes op de grond, maar de kern van het werk vormt een reeks van 51 iPad-tekeningen, afgedrukt op een formaat van meer dan een meter. Ze leggen het verloop vast van de laatste sneeuw via het eerste aarzelende groen in maart tot uitbundig bloeiende bomen en bermen in mei. Bepaalde locaties komen terug, maar er is een vrij grote variatie. Kijk je van dichtbij, dan valt ook op deze tekeningen wel iets af te dingen. De kleuren zijn soms erg zoetig, vaak enigszins vlak. Maar het geheel is, ik kan er niet omheen, indrukwekkend. Dit werk is niet impressionistisch of expressionistisch of decoratief. Als je er een term voor zou willen bedenken, dan is het synthetisch, in de betekenis van ‘alles omvattend’. Net als de wandelfilms met meerdere camera’s is het een wat onbeholpen, maar tegelijkertijd heroïsche poging om in één grote greep een heel landschap te vatten. Niet op één moment, niet op één plek, maar helemaal. Dat mag met recht a bigger picture heten.