Zelfs op de geschiedenis kun je tegenwoordig boos zijn. Als schoolvak stelt geschiedenis nog weinig voor – is er misschien een verband, vraagt WIDO SMEETS zich af. ‘Mark Rutte zou een ideale ambassadeur kunnen zijn.’
Ooit, ik denk er zelden aan terug, gaf ik geschiedenis aan een middelbare school. De leerlingen vonden het een vak van niks. Een keuzevak bovendien, slechts een enkeling nam het op in zijn examenpakket. Toen ik een van hen bij een mondelinge overhoring vroeg wat hij wist over Bismarck, zei hij: ‘Da’s een Duits oorlogsschip.’ Daar had ik weinig aan toe te voegen. Die avond nam ik ontslag, drie weken na mijn aanstelling.
Een collega vertelde me, jaren geleden alweer, dat hij het wel snapte, dat zijn zoon diepe onvoldoendes haalde voor geschiedenis. Een waardeloos vak, vond de zoon, al dat gelul over vroeger, wat had je eraan? Had ik in mijn tijd ook, zei de vader, die later journalist werd. Zijn zoon studeert nu Europese studies, hij wil bij de EU gaan werken, in Brussel, een bakermat van de Europese geschiedenis.
Geschiedenis, schreef Kustaw Bessems laatst in De Volkskrant, leert je ‘hoe ingewikkeld de verhouding is tussen de blik van nu en de gebeurtenissen van vroeger en wat een rijkdom dat is.’ Voor veel mensen té ingewikkeld, denk ik dan. Niks rijkdom, ze zijn boos, ook op de geschiedenis – zie het historische slagveld dat de cancelcultuur met haar anachronistische denkpistes aanricht.
Is het daarom dat er maar weinigen, ook in de journalistiek, de teksten van Thierry Baudet determineren: omdat ze niet echt doorhebben wat hij zegt? Is het daarom dat deze gifmenger door journalisten publiekelijk bij zijn voornaam wordt genoemd – met als motto: hij mag dan wel een mafkees zijn die onzin uitkraamt, maar hij is wel ónze mafkees?
Als lesmateriaal en als glijmiddel – zo stel ik me dat tenminste voor: bewegende beelden van vroeger om de leerlingen zo ver te krijgen dat ze geschiedenis ‘spannend’, ja, misschien wel ‘interessant’ gaan vinden.
‘Geschiedenis is nodig’, schrijft Bessems, ‘niet om ons te vertellen wat we moeten vinden, maar om duidelijker te maken waarover we het hebben.’ Die kennis, denk ik dan, en het afgewogen, genuanceerde denken dat eraan ten grondslag ligt, wordt steeds minder geapprecieerd. Ook de overheid, soms met in het oog vallende gretigheid, doet daar aan mee.
Vorige week dreigde Andere Tijden te worden bijgezet in de urnenmuur van om zeep geholpen kwaliteitsprogramma’s. Er zouden te weinig jongeren naar kijken – een curieus mantra in een vergrijzende samenleving. Misschien bedoelen de omroepbazen dat het sneller, platter en goedkoper moet. Anders haken de adverteerders af.
Andere Tijden wordt nog even overeind gehouden, het kan van geschiedenis als leervak niet worden gezegd. Dat is gesneefd in de lawine van hervormingen waarmee de overheid de kwaliteit van het onderwijs stelselmatig ondermijnt. De trend die zich in mijn drie weken voor de klas liet voelen, heeft zich doorgezet: nog maar acht procent van de leerlingen in het voortgezet onderwijs doet eindexamen in geschiedenis. Gifmengers als Wilders en Baudet varen er met hun historische leugens en hun vroeger-was-alles-beter-show wel bij.
Andere Tijden mag dan minder worden bekeken, het wordt volop gedownload door scholen. Als lesmateriaal en als glijmiddel – zo stel ik me dat tenminste voor: bewegende beelden van vroeger om de leerlingen zo ver te krijgen dat ze geschiedenis ‘spannend’, ja, misschien wel ‘interessant’ gaan vinden.
Geschiedenis is een kennisvak, door het verhalende aspect is het ook een laagdrempelig vak. Hoe moeilijk is het dan, helemaal in deze tijd, om het ook een belangrijk vak te laten zijn? Een verplicht vak, Mark Rutte zou er de ideale ambassadeur voor kunnen zijn, hij is immers historicus. Al kan het zijn dat hij dat is vergeten.
WIDO SMEETS