In de rubriek ‘Chez Nous’ schrijven Christiane Gronenberg en Wido Smeets om de beurt over de dingen van het leven.

Een “volautomatische kubus van vier bij vier meter met een invoerlade” lees ik in de krant – en zie voor mijn innerlijke oog een vernieuwde generatie broodautomaat. Alleen, het gaat hier niet om deegwaren. De Memorial Cube die binnenkort op begraafplaats Tongerseweg in Maastricht wordt geplaatst zal de residentie worden voor urnen met de as van de doden. Via de invoerlade kunnen nabestaanden de van een chip voorziene urn in de kubus plaatsen en er een website aan koppelen.

Wil Joosten, de ondernemer achter het idee, noemt de Memorial Cube een win-win-situatie. Gemeenten tobben met hun begraafplaatsen, zegt hij, ze kosten vaak meer dan ze opbrengen. Ze zijn ook niet ingericht op de wensen van de klant, die tegenwoordig liever gecremeerd wil worden dan begraven.

Efficiënt is de kubus zeker. Waar normaal ruimte is voor een handvol kisten, zal de kubus plek bieden aan 3.300 urnen. Als er dan ook nog in één keer een kleine negenhonderd traditionele graven worden opgeruimd, zoals op de begraafplaats Tongerseweg dit voorjaar het geval was, dan komt er in de komende jaren nog veel ruimte vrij. Voor een herdenkingsbos bijvoorbeeld, een plek waar je een boom plant ter nagedachtenis van de overledene. Joosten voorspelt dat de begraafplaats zo aantrekkelijker wordt voor bezoekers.

Ik heb begraafplaatsen altijd al aantrekkelijk gevonden. Waar een reis of verhuizing me ook brengt, ze staan bovenaan mijn lijst bezienswaardigheden. Wandelend langs grafstenen en tombes bestudeer ik de jaren van geboorte en sterfte, en de plaatselijke voorkeuren voor bloemstukken. Mijn ogen volgen eekhoornfamilies die door de vaak eeuwenoude bomen pezen. 

In het Duitse stadje waar ik opgroeide, liggen de twee grootste begraafplaatsen in het centrum. Ging ik vroeger naar de apotheek of met een vriendin zuurtjes kopen bij de kiosk, dan liepen we over de begraafplaats. Aan weerszijden van het pad passeerden we steeds dezelfde plaatselijke familienamen, als een DNA-afdruk van de gemeenschap. Meestal spotten we ergens een over een graf gebogen vrouw, onkruid wiedend of een begonia of struikheide plantend. Of zagen twee kletsende dames – die op onze terugweg niet van plek waren veranderd. 

Ik voelde me thuis op de begraafplaats, ze voelde als een speeltuin. Mijn vader maaide er als bijbaantje het gazon, ik hielp hem met het vrijmaken van overwoekerde grafstenen en fantaseerde over de levensverhalen die eronder begraven lagen. Ik klom op de groencontainer achter de grafkapel en haalde er bloemen uit die in mijn ogen een tweede leven verdienden. Tientallen viooltjes sleepte ik mee naar huis, versierde er mijn eigen miniatuur begraafplaats mee voor overleden merels, mezen en spitsmuizen.

Wie een begraafplaats louter ziet als een stuk grond waar doden liggen, doet zon plek tekort, lees ik uit de mond van voorzitter Maurice Heemels van Stichting Funerair Erfgoed Limburg. Hij zet zich in voor het behoud van bijzondere graven – ook daarmee is het slecht gesteld. De meeste parochies en gemeenten hebben geen idee wat er op hun begraafplaatsen ligt.

Op een Luikse begraafplaats werd mijn aandacht onlangs getrokken door een rij statige, maar vriendelijk ogende graven met veel decoratie. Het zijn de laatste rustplaatsen van Roma die begin jaren negentig uit Joegoslavië naar België emigreerden, zo maakte ik uit de gravures op. In halfopen vitrines voor de grafsteen zag ik, behalve schoonmaakspullen en plastic bloemen, likeurglazen en flessen sterke drank. 

Doe mij ook maar zo’n graf, straks, met een bord ernaast: “Beste bezoekers, neem bij uw bezoek gerust een borrel.”