Bij bouwprojecten wordt meer rekening gehouden met de wensen van gebruikers en omwonenden. Architectuurhistoricus Michelle Provoost plaatst kanttekeningen bij de rol van de overheid hierbij. “Het succes van bottom-up wordt vooral gezien als goede marketing voor de stad.”

Toen het nieuwe museum voor moderne kunst MaXXi in 2010 in Rome zijn deuren opende, zat er tussen de lofzangen op het ontwerp van de Iraaks-Britse sterarchitect Zaha Hadid ook de nodige kritiek. Diende het ontwerp nog wel het doel? of was het gebouw zelf een kunstwerk?

Door de financiële crisis staan sterarchitecten en de imponeerarchitectuur die ze het laatste decennium afleverden onder druk. Van architecten worden nu andere dingen verwacht dan in de jaren negentig. Het mag allemaal wat minder megalomaan, minder ‘fuck the context’ ook: aansluiting zoeken bij de directe omgeving van een gebouw is voorwaarde.

Bij lokale woningbouwprojecten is participatie niets nieuws. Maar door het huidige Haagse beleid zijn burgers steeds meer meedenkers geworden in een doe-democratie. Bottom-up heet dat. Volgens de Rotterdamse architectuurhistoricus Michelle Provoost (Arnhem, 1964) moeten we kritisch zijn over de motieven voor participatie.

Wat is er aan de hand?

“Zestig procent van de architecten is werkloos, in Spanje zelfs tachtig. Dat heeft alles te maken met de crisis waarin we nu zitten. Bureaus zijn drastisch gekrompen of vertrekken naar het buitenland. Opdrachtgevers zoals gemeenten, woningcorporaties en projectontwikkelaars zijn vleugellam.”


Wat moet er gebeuren?

“De schaal moet anders, weg van de prestigeprojecten à la Rem Koolhaas en Zaha Hadid. Je ziet steeds meer kleinschalige initiatieven, vaak in bestaande gebouwen. Met meer samenwerking en in direct contact met de gebruiker. Maar bottom-up alleen is niet genoeg.”

Betrekken we de burger erbij, is het weer niet goed.

“De overheid trekt zich terug en legt bevoegdheden neer bij lokale instanties. Deze kunnen niet zonder achterban. Maar wat we zien is dat steeds meer verantwoordelijkheden bij de burger komen te liggen. Dat kun je een ideologische stap noemen maar is vooral ingegeven door bezuinigingen. Bottom-up mag nóóit een alibi zijn om publieke taken af te stoten. Dat maakt de motieven van participatie niet zuiver.”

Hoe moet het wel? Waar pleit je voor?

“Meer zelfreflectie. Op alle fronten en van alle betrokkenen. Nu participatie zo populair wordt, moeten we daar kritisch over zijn. Er is altijd veel enthousiasme als we het over participatie hebben. Een sfeer van: dit is het helemaal. Maar we moeten kritisch zijn en ons afvragen: wat is écht bottom-up? Wat zijn de mogelijkheden voor burgers als het niet past in het straatje van de gemeente of een woningcorporatie? Dat vraagt om een andere houding bij instanties: daadwerkelijk open staan voor wat er aan ideeën op je afkomt.”

En de architect? Hoe past die in dit plaatje?

“Ook de rol van architecten verandert. De nadruk ligt niet meer alleen op het ontwerp en de vorm, maar op het proces en de samenwerking. Projecten zullen zich ook over langere tijd uitstrekken.”

Al dat participeren en managen van langdurige processen, is dat bedrijfseconomisch wel handig?

“Ja, dat is een goede vraag. Bij participatie gaat het vaak om vrijwilligers, dat is dus niet betaald. Tijdrovend is het zeker, want voor elk project moet een speciale werkwijze worden bedacht. En architecten werken tegenwoordig vaak in kleine bureaus. Meer met hart en ziel, maar met minder zakelijk succes. Ik zou hun offertes wel eens willen zien. Ik denk dat het veel liefdewerk oud papier is.”

Zo komen we natuurlijk nooit uit de crisis.

“We zitten in een tussenfase. En de grote vraag is: zitten we in een crisis die overgaat of is dit het? Sommigen zijn nog van mening dat we over twee jaar weer back to business zijn. Ik denk het niet, eerlijk gezegd.”

Een stad als Rotterdam bouwt maar door…

“Dat bedoel ik. We hebben hier een wethouder ruimtelijke ordening die voorheen makelaar was. Hij ziet de stad als één grote vastgoedactie, los van de vraag of er behoefte is aan alles wat gebouwd wordt. Het kwalijke punt is dat de gemeente de bottom-up initiatieven en kleinschalige projecten als tijdelijk beschouwt. Het bewezen succes ervan wordt vooral gezien als goede marketing voor de stad, niet als een serieus alternatief voor de oude vorm van stadsontwikkeling.”

Hebben ze zich al bewezen, de nieuwe architecten?

“Ze zijn net als hun voorgangers vaak goede ontwerpers. Maar ze moeten veel meer kunnen. Ze zijn creatieve ondernemers geworden die op allerlei vlakken en locaties opereren en samenwerken. En veel meer de lokale verankering zoeken. ZUS architecten in Rotterdam werkt al op deze manier. En Maurer United Architects in Maastricht. Het is een groeimarkt.”

Buitenlandse markten zijn niet de oplossing?

“Het is een tijdelijke oplossing. Tachtig procent van de ingenieurs haalt zijn inkomsten uit het buitenland. Maar die markten zijn ook in beweging, je wordt bijna gedwongen daarin mee te gaan. Nu is het China, straks gaan ze allemaal naar Afrika.”

Wat betekent dat voor de achterblijvers?

“Alle projecten worden bekeken op hun economische verdiensten. Nederland had altijd een goede reputatie op het gebied van architectuur en ruimtelijke planning. Die reputatie leidt ertoe dat architectuur nu een exportproduct is geworden. Dat zie je ook in het overheidsbeleid. Eerst was de aandacht voor architectuur vooral cultureel, nu economisch. De aandacht verschuift van de kwaliteit in eigen land naar de kwantiteit in het buitenland.”

Is er dan wel toekomst voor deze nieuwe architectuur?

“Internationaal is de bottom-up beweging heel sterk. Alejandro Aravena heeft met zijn bureau Elemental in Chili enorm succes. Het is sociale woningbouw waarbij elk huis maar voor de helft gebouwd wordt. De rest doen de bewoners zelf. En het is nog mooi ook.”

www.crimsonweb.org

www.elementalchile.cl

Foto: Maarten Laupman