Het streven van Maastricht en ommelanden om in 2018 Culturele Hoofdstad van Europa te worden, richt zich vooral op infrastructuur: hoe mensen en gebieden, vaak van andere nationaliteiten, met elkaar te verbinden. Het is bij uitstek een Europese opdracht, zegt artistiek leider Guido Wevers. Aan ambities geen gebrek. “Maastricht zal de voorloper zijn in het verknopen van culturen”.

‘Kanalenkoning’, werd de eerste  koning der Nederlanden, Willem I, genoemd. Een geuzennaam. Na zijn staatsgreep en de bevestiging ervan door het Congres van Wenen (1815)  investeerde de koning-ondernemer in een nieuwe infrastructuur voor de nog prille staat. In België, toen nog deel van het koninkrijk, richtte hij de Generale Maatschappij op, in het noorden stichtte hij de Nederlandsche Handel-Maatschappij (later de ABN). Hij liet wegen, kanalen en spoorlijnen aanleggen – waar hij zelf goed aan verdiende. Ook liet de Oranje-koning een netwerk van Kamers van Koophandel over het land leggen, een wat minder in het oog vallend onderdeel van de nieuwe economische infrastructuur.

Na de onafhankelijkheid van België in 1839 ontstond daar een vergelijkbare ontwikkeling. Economisch al behoorlijk bij de tijd, investeerde de nieuwe staat in een culturele infrastructuur. De staatkundige onafhankelijkheid moest in de hoofden van de burgers ook tot een mentale omslag leiden. Zo verrees gedurende de 19e eeuw in bijkans elke stad van enige betekenis een Museum voor Schone Kunsten of een Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis, meestal opgetrokken in zwaar neoclassicistische stijl. De doelstelling was evident: in een Europa waar het nationalisme snel om zich heen greep, dienden de Belgen met gezwinde spoed een collectief bewustzijn te ontwikkelen.

Hoewel dat besef bij de huidige Nederlandse regering lijkt te zijn verdwenen (terwijl premier én vicepremier geschoold zijn als historicus) leert de geschiedenis dat elke succesvolle moderne samenleving steunt op elkaar versterkende economische en culturele  infrastructuur.  Niet voor niets baseren grote internationale evenementen hun bestaansrecht op een variant van die combinatie. Of het nu de World Expo is, het WK Voetbal of de Floriade 2012, elke organisatie gebruikt het toverwoord ‘infrastructuur’ om de noodzakelijke miljoeneninvesteringen te rechtvaardigen.

Bij de steden die kandideren voor de titel Culturele Hoofdstad van Europa is het niet anders. De benodigde infrastructuur moet ook na het event kunnen renderen – zoals we in Nederland en België nog steeds profijt hebben van wegen, kanalen en musea uit de 19e eeuw. Een ander trefwoord in de positiebepalende verhandelingen van organiserende comités is ‘identiteit’ – door de sociaal-culturele draaikolk waar we in verzeild zijn geraakt inmiddels een containerbegrip.

Hoe het zij, de Culturele Hoofdsteden uit het verleden die zichzelf als succesvol betitelen, blijken dezelfde toverdrank te hebben genuttigd: een slimme mix van fysieke en mentale infrastructuren die leidde tot regionaal zelfbewustzijn en economisch succes. Meest sprekende voorbeeld is het Noord-Franse Lille dat na de titel van Culturele Hoofdstad in 2005 zijn besmeurde veren afwierp en ontbolsterde als een economisch goudhaantje.  Dat de ontsluiting door de TGV richting Kanaaltunnel daar een niet te onderschatten rol in heeft gespeeld, is allesbehalve een diskwalificatie van dat succes, maar onderstreept juist het belang van moderne infrastructuur. Het nieuwe  elan van de regio en het hervonden zelfvertrouwen van de bevolking, ondersteund door de van zelfspot druipende succesfilm Bienvenues chez les Ch’tis, laat ook hier zien welke kansen het hand-in-hand optrekken van cultuur en economie kunnen opleveren. Inmiddels is Lille zo fier op zichzelf dat de stad het culturele-hoofdstadfeest van 2004 elke twee jaar nog eens dunnetjes overdoet in het festival Lille XXL – waarvan zestig procent wordt gefinancierd door het lokale bedrijfsleven.

Net als Lille maakt de organisatie van Ruhr 2010 in Essen melding van hervonden zelftrots bij de bevolking, in dit geval de Ruhries die vorig jaar uit hun postindustriële lethargie ontwaakten en zich realiseerden dat ze niet per se hoefden weg te kwijnen tussen de roestige restanten van de voormalige mijn- en staalindustrie. Sinds de sluiting in 1986 hadden de Essenaren het tot cultuurtempel gerestaureerde mijncomplex Zollverein links laten liggen. Maar afgelopen  jaar stapten de bijna getraumatiseerde ex-koempels en hun familie over hun schaduw heen om er nieuw zelfvertrouwen te tanken. De Ruhrpott, die nog niet zo heel lang geleden verstrikt leek te zijn geraakt in de spiraal van armoede en sociale ontwrichting, tooit zich nu met de eretitel Kulturmetropol. Voor een deel retoriek, jazeker, want het daadwerkelijke effect van het jaar culturele hoofdstad moet nog zichtbaar worden, maar scepsis en cynisme hebben plaatsgemaakt voor gevoel voor eigenwaarde en optimisme.

In Maastricht, eigenlijk in heel Zuid-Limburg, eigenlijk in de hele Euregio is historisch gezien van een vergelijkbare situatie sprake. Ook hier zijn de hoogtijdagen van industrie en mijnbouw voorbij, in Maastricht (de oudste industriestad van Nederland) net zo goed als in Aken, Genk en Luik (de oudste industriestad van België). Het zoeken is, zo meent Frank Cörvers, arbeidsmarktonderzoeker bij de Universiteit Maastricht, naar het zogenaamde  ‘comparatieve voordeel’. Dit door de econoom David Ricardo (1772-1823) gemunt begrip omschrijft min of meer unieke productiefactoren die een stad of een gebied een ‘natuurlijke’ voorsprong geven op anderen. Meest sprekende voorbeeld is de mijnbouw, die vooral in de eerste helft van de 20e eeuw een comparatief voordeel voor beide Limburgen was. Ze bracht economische welvaart en gaf de twee regio’s ook een ziel, en identiteit. Het begrip van Ricardo als zodanig zit nog niet in zijn vocabulaire, maar het is het onderzoek naar zúlke vormen van regionale eigenheid dat Guido Wevers, artistiek leider van Via 2018, de komende periode tot zijn kernactiviteit heeft benoemd. En het zou zo maar kunnen dat dit grensoverschrijdend onderzoek, dat verworvenheden, hiaten en  potenties van het gebied in kaart moet brengen,  uiteindelijk – eureka! – een ‘comparatief voordeel’ van de regio definieert.

Het is een aanpak die veel verwantschap vertoont met een lezing die de Tilburgse hoogleraar Hans Mommaes in mei 2009, de Maastrichtse kandidatuur was nog erg pril, hield in het pas geopende cultuurhuis AINSI – dat ironisch genoeg alweer met sluiting wordt bedreigd.  Zo’n kandidatuur, zei Mommaes toen, begin je niet met structuren, maar met story lines, verhaallijnen. Als meest typerend voorbeeld voor Zuid-Limburg noemde hij… de mijnbouw. Door elk gebied lopen historische, sociale en economische verhaallijnen, over, onder en naast elkaar, als de slierten in een bord spaghetti. Het is zaak die verhalen los te weken, “zodat je een beter idee krijgt van de ruimte waarin je leeft”, aldus Mommaes. “Door oude en nieuwe structuren te ontdekken kom je tot een herdefinitie van het gebied.  Zoeken naar nieuw betekent overigens niet per definitie dat je van het oude af wil. Het gaat om het creëren van nieuwe energie, nieuwe platforms. Het is een expeditie. Je moet vertrekken, en ervoor zorgen dat de expeditie voortdurend wordt gevoed.”

Ondanks de vertraging die Via 2018 afgelopen jaar heeft opgelopen, heeft Wevers inmiddels een tiental onderzoeksprojecten in stelling gebracht over verdwenen, bestaande en toekomstige vormen van culturele en economische infrastructuur. De uitkomst ervan, die de ‘ziel’ van de regio zal laten zien, komt begin 2012 in het bidbook terecht waarmee Maastricht de titel Culturele Hoofdstad wil binnenhalen. Zo wil de Vlaamse muzikant/journalist Stijn Meuris (Noordkaap, Stijn en de Sterren) die ‘ziel’ openbaren aan de hand van vijf korte TV-docu’s uit het gebied.  In het project Artengineering worden de mogelijkheden van hergebruik van oude spoorlijnen in het gebied onderzocht. Poppodia als de Nieuwe Nor (Heerlen), Muziekgieterij (Maastricht) en Muziekodroom (Hasselt) proberen verbindingen met elkaar te leggen terwijl het onderzoek Mode-mapping van het Modemuseum in Hasselt de aanzet wil geven tot het verknopen van verkooppunten, zoals Fashion Clash, in de regio. Verder zijn er twee grensoverschrijdende onderwijsprojecten, vertaalt toneelgroep De Queeste eeuwenoude religieuze tradities (processies, Heiligdomsvaart Maastricht, Virga Jesse Feesten Hasselt) naar de actualiteit, en gaat de BV Limburg soundscapes met taalklanken uit de Euregio in kaart brengen.

Het is maar een greep uit uiteindelijk dertig tot veertig onderzoeken die van het gebied een grensoverschrijdend laboratorium moeten maken. Een pakket dat overigens nog niet compleet is, vandaar dat Via 2018 instellingen, bedrijven en burgers blijft uitdagen om met nieuwe ideeën en voorstellen te komen.

‘Verbinden’ en ‘verknopen’ zijn terugkerende trefwoorden bij voormalig theaterdirecteur Guido Wevers. In wezen verschilt zijn opdracht niet veel van die van koning Willem I in 1815: infrastructuur brengt verbindingen tot stand, zowel materieel als mentaal, waardoor een gevoel van verbondenheid ontstaat en een gezamenlijke identiteit, maar ook welvaart en welzijn. Sceptici zullen de vraag opwerpen in hoeverre de moderne, geglobaliseerde samenleving überhaupt (nog) maakbaar is. Optimisten kunnen repliceren door te verwijzen naar Willem I, die ook met een nieuwe Europese orde werd geconfronteerd, in geografisch (Verdrag van Wenen), economisch (industrialisatie) en sociaal (urbanisatie, moderniteit) opzicht. De nieuwe koning hield niet van dralen en eindeloos debatteren, maar van aanpakken. De handen aan de ploeg! Op pad!

Hoewel Willem I in zijn teksten niet voorkomt, plaatst ook Wevers zijn opdracht nadrukkelijk in internationaal perspectief, ook al is de Europese dynamiek van nu niet te vergelijken met die van toen. “De toekomst van Europa hangt samen met de verbondenheid van de deelstaten, die die zich veel vergaander moet ontwikkelen, die een ziel moet krijgen. Het verknopen van verschillende culturen, talen en juridische stelsels zal de Europese gedachte inhoud geven. Maastricht 2018 is bij uitstek een voorloper in het verknopen van culturen.”

Met een succesvolle verknoping, de opbrengst van dat euregionaal onderzoekslab, kan Maastricht 2018, een kwart eeuw na de introductie van de euro, de bouwstenen aanleveren voor een nieuw Europa, zegt Wevers. Grote woorden, jazeker. Toch zou zo’n verknoping,  met een daarbij horend nieuw zelfvertrouwen bij de inwoners, wel eens dat nieuwe comparatieve voordeel kunnen opleveren waar de regio zo’n behoefte aan heeft. Een aanzet daartoe vormde enkele jaren geleden de Grünmetropole, een toeristische verknoping van de voormalige mijnbouwgebieden in de Euregio. Het experiment flopte door de politieke, staatsrechtelijke en persoonlijke tegenstellingen die nog steeds ontstaan wanneer een project grensoverschrijdend wordt. Kortom: in de internationale aanpak gingen succes én  mislukking van het project schuil. Toch lijkt, paradoxaal genoeg, juist deze ‘Europese uitdaging’, met al zijn plussen en minnen, de  belangrijkste troefkaart  van Via 2018 om de titel van Culturele Hoofdstad binnen te slepen: Maastricht en de Euregio als Europees experimenteergebied waar, met toestemming van Brussel en de drie betrokken nationale regeringen, juridische en staatkundige tegenstellingen worden opgeheven. Eerst als proef, dan permanent.