Na 44 jaar gaat binnenkort het poëziespektakel ‘Rimrammen in de Redoute’ op herhaling. De dichters-veteranen uit 1967 kijken terug op de roerige tijden van weleer. “Als je maar weet dat ik een zwak hart heb, en als me wat overkomt dan is het jouw schuld.” door Fons Geraets
In 1966 verschijnt het boek Met betrekking tot Limburg, röntgenfoto van een gewest. Het hoofdstuk over Limburgse literatuur bevat een ‘cataloog’, waarna Hans Berghuis, schrijver van het artikel, unverfroren de slotconclusie trekt: “Men zou een minder schamel resultaat hebben gewenst.” Ook Hans van de Waarsenburg is stupéfait over braakland Limburg. De onderwijzer/dichter, die net van het Brabantse Lieshout naar Maastricht was verhuisd, constateert dat zijn nieuwe provincie op literair gebied niets te bieden heeft. “Het was een dooie boel. Er was helemaal niks.”
Eerder dat jaar had een radioprogramma over Poëzie in Carré , Nederlands eerste grote dichtersevent met grote namen als Roland Holst, Kouwenaar, Reve, Campert en Nooteboom diepe indruk op hem gemaakt. Terwijl de meeste van zijn leeftijdsgenoten met gloeiende oortjes luisterden naar de beatmuziek op Radio Luxemburg, raakte Van de Waarsenburg opgewonden van het stemgeluid van de voorhoede van het vaderlandse dichtersgilde. “Ik las gedichten bij de vleet, maar had nog nooit een dichter horen voorlezen. En dan plots de bezwerende stem van Roland Holst, het gemompel van Hugues C. Pernath, de etherische voordracht van Jan Hanlo en de opgefokte woordstapelaar Johnny The Selfkicker. Ik vond het prachtig.”
Van de Waarsenburg wil in Maastricht ook zo’n happening van de grond krijgen en gaat op zoek naar geldschieters. Hij vangt bot bij de officiële instanties maar vindt een gewillig oor bij de Regionale Omroep Zuid (ROZ). Programmaleider Fred van Leeuwen neemt meteen ook de organisatie ter hand. Op 31 augustus 1967 nodigt hij per brief 24 (Belgisch-)Limburgse dichters uit onder wie Willem K. Coumans, Jos Vandeloo, Jan Hanlo, Ton van Reen en Leo Herberghs. Laatstgenoemde maakt de ROZ attent op taalvirtuoos Pé Hawinkels uit Hoensbroek, woonachtig in Nijmegen, die inderdaad aan het programma wordt toegevoegd. De deelnemers worden niet bepaald de vleespotten van Egypte in het vooruitzicht gesteld. Ze mogen rekenen op twee gratis toegangskaarten en “verder zullen wij (zonodig) uw reiskosten vergoeden, u voornoemde maaltijd aanbieden en de consumpties tijdens het optreden, en u 25.- uitbetalen.”
Zo’n vierhonderd bezoekers passeren die eerste novemberavond de kassa van de Maastrichtse schouwburg de Bonbonnière. De toegangsprijs voor Rimrammen in de Redoute bedraagt anderhalve gulden. Studenten van de Jan van Eyck Academie hebben de zaal in rococo-stijl aangekleed en ook de vloeistofdia’s ontbreken niet. Een van de eerste performers is Hans van de Waarsenburg, politiek geëngageerd tot op het bot:
Soms stottert Radio Omroep Zuid in de oren
enkele kilometers verwijderd zit generaal Von Kielmansegg in bad
en borstelt zijn kruis.
Van Kielmansegg is op dat moment opperbevelhebber van de NAVO die eerder dat jaar het militaire commandocentrum Afcent had ondergebracht in de Tapijnkazerne in Maastricht en de mijngebouwen van de Hendrik in Brunssum.
Voorafgaand aan hun voordracht worden alle dichters twee minuten geïnterviewd door Fred van Leeuwen. Achter de coulissen wordt alles op band opgenomen. In het boek We moeten nog naar dat land reizen: 40 jaar poëziefestivals in Zuid-Limburg vertelt Van Leeuwen dat de meeste dichters stijf stonden van de zenuwen. “Ze zaten in gedachten al voor de microfoon en de hele wereld kon ze horen. Paul Haimon zei tegen me, vlak voor hij op moest: ‘Als je maar weet dat ik een zwak hart heb en als me wat overkomt dan is het jouw schuld’.”
Haimon, een van de leidende figuren in de Limburgse literaire wereld van dat moment, maakt van de gelegenheid gebruik om zijn ongenoegen te uiten over de gebrekkige kwaliteit van de nieuwste generatie dichters “die niet in de schaduw kan staan van Slauerhoff en Nijhoff”. De eigenzinnige Pé Hawinkels, student Nederlands en in alle opzichten de tegenpool van Haimon, beweert in het mini-interview eveneens dat de moderne dichtkunst er beroerd voor staat. “Sinds de Vijftigers zit de Nederlandse poëzie in een impasse en ik zie weinig tekenen dat ze er weer aan het uitgeraken is.”
Dichter/hoogleraar Wiel Kusters kan zich 44 jaar later nog goed herinneren dat hij zeer verguld was met de Rimram-invitatie. “Ik was twintig en had net een paar gedichten gepubliceerd in Veldeke en Contour. Dit zou mijn eerste publieke optreden worden, en dan ook nog op de radio. Geweldig.” Er was één probleem: hij zat in militaire dienst. Met de uitnodigingsbrief van de omroep stapte Kusters naar zijn compagniecommandant en kreeg tot zijn niet geringe verbazing buitengewoon verlof. “Zo zie je maar, poëzie breekt wetten”, gnuift de hoogleraar letterkunde aan de Maastrichtse universiteit. “Ik kreeg een treinkaartje-eersteklas vergoed en weet nog dat tijdens de reis – het was een stormachtige dag, bomen werden uit de grond gerukt – officieren instapten die een dienstplichtig soldaat in de eersteklascoupé op een doordeweekse dag maar vreemd vonden. Het is wellicht kinderlijk, maar ik voelde een zekere triomf.”
“Of ik die avond in uniform heb voorgelezen? Dat moet haast wel. Mogelijk heb ik me wel ontdaan van jasje, stropdas en baret.” Tijdens de introductiebabbel verkondigt de jongste deelnemer dat voorlezen de meest geschikte manier is om poëzie aan de man te brengen: “Want dan wordt van het publiek een zekere gespannenheid verwacht om, meteen als de dichter is uitgesproken, de betekenis van de regels te achterhalen.” In de pauze spreekt hij Jan Hanlo aan. Als die hem complimenteert met zijn gedicht geeft Kusters hem de tekst. “Hij bleef lang staren naar mijn gedicht en zei niets. Toen zag ik dat hij, nogal beneveld, het vel papier op zijn kop hield! Maar ik durfde er niks van te zeggen.”
Jan Hanlo, auteur van klassiekers als Oote en De Mus, die in Maastricht top of the bill is, haalt regelmatig het nieuws als amokmaker. Volgens zijn biograaf Hans Renders probeert de Valkenburgse dichter “zijn zwakke psyche aan de buitenwereld te verkopen als een excentrieke geest”. Ook die avond gaan de zaken niet zoals afgesproken. Hanlo leest geen gedichten maar proza voor – over zijn gehannes met een lekkende benzinetank. Fred van Leeuwen is des duivels over deze ‘conference’, die overigens erg in de smaak valt bij het publiek, en krijgt bonje met Hanlo. “Ik kreeg een stortvloed aan verwijten over me heen, onder meer over de slechte honorering”, aldus Van Leeuwen. “Ik heb een einde aan de ruzie moeten maken omdat ergens kranten in de fik werden gestoken, en heb daarom een bankbiljet voor zijn neus neergedreund. Een kwartier later lag het biljet weer op mijn tafeltje.”
Van de Waarsenburg heeft een andere versie van de gebeurtenissen: “Bij mij is altijd dat beeld op het netvlies blijven staan van een woedende Hanlo die zijn honorarium verfrommelt tot een prop en die naar het hoofd van Van Leeuwen smijt.”
Zoals bekend was 1967 een woelig jaar. Phil Bloom verschijnt naakt op de televisie, een driejarig meisje zingt op schoot van Dorus Poessie Mauw en Eddie Merckx wordt in Heerlen wereldkampioen wielrennen. Maar het is ook het jaar van de Zesdaagse Oorlog, de dood van Ché Guevara en de napalmbombardementen op Vietnam. De weerslag van een roerig maatschappelijk klimaat is die allerheiligenavond ook in de Redoute-zaal van de Bonbonnière voelbaar. Ton van Reen roeptoetert in de microfoon: “Ik vind het zo absurd dat mensen elkaar afslachten. Dat is zo onzinnig, daar moet tegen geschreven worden.” Willem K. Coumans, criticus, journalist en dichter, huldigt de opvatting dat “brood belangrijker is dan poëzie, maar dan wel brood van de warme bakker” en declameert zijn gedicht Bij de dood van Pierre Kemp. Leo Herberghs veroorzaakt de nodige hilariteit met zijn toen al woordkarige gedichten zoals Lucifer:
Zo naakt als een lucifer
Is
als je het goed bekijkt
werkelijk niets.
Vertaler/journalist Pieter Beek steekt zijn bewondering voor de Zestigers – niet alleen het diepzinnige, ook het alledaagse is de moeite waard – niet onder stoelen of banken, getuige zijn vers Voor Nancy:
Ik heb twee geweldige borsten zei ze
en ik natuurlijk:
laat eens zien
wat heb ik toen gelachen.
De toon wordt weer ernstiger met Joan Helen Zéguers. De 22-jarige dichter uit Heer rimramt:
Het gaat niet aan
maar ik walg van dichters
en walg had ik graag met ch geschreven
gewone rebellie tegen de taal
die toch misbruikt wordt […].
Vijf maanden later overlijdt Zéguers aan een hartziekte.
Is met die eerste Rimram de kiem gelegd voor hedendaagse poëziefestivals als ‘The Maastricht International Poetry Nights’ en ‘De Dag van de Poëzie’ in Landgraaf? Wiel Kusters markeert het fiasco rond de presentatie van het Verzameld Werk van Pierre Kemp, bijna tien jaar later in 1976, als beginpunt. “Alles was in kannen en kruiken, de televisie zou opnamen komen maken in de schouwburg. En wat gebeurde: op het laatste moment kregen we geen subsidie van de gemeente Maastricht. Beschamend.” Als reactie wordt het Literair Aksie Komitee (LAK) opgericht dat aan de lopende band literaire avonden organiseert. De beginselverklaring van het LAK is anno 2011 actueler dan ooit: “Wij laten ons door regionale cultuurbarbaren geen oor meer aannaaien.”
Plekken der herinnering:
Dit is de 23e aflevering in een reeks van 35 artikelen over bijzondere historische plekken.