Belgen, schreef de dichter Charles Baudelaire ooit met een in vitriool gedoopte pen, kijken achterom als ze lopen. Ze zijn log. “Een Belg loopt niet”, staat in een van zijn venijnige Lettres belges, “hij zwabbert”. Daarom botsen ze onophoudelijk tegen elkaar aan.
Ze kijken achterom en zijn daardoor blind. Ook nu nog, over Vlaamse en Waalse kwesties; ook op cultureel vlak, of over die complexe stad Brussel. Om maar iets te zeggen: meer dan veertig ministers, staatssecretarissen of schepenen (wethouders) zijn in Brussel bevoegd voor cultuur. Ze kijken allemaal een andere kant op. Daar komt toch niets goeds van?
Belgen, schreef Baudelaire, hebben een onmiskenbare “voorliefde voor genootschappen, deelgenootschappen en kwartgenootschappen”. Het getergde land gaat ook nu nog gebukt onder een ziekelijk splitsingssyndroom. Voor sommigen is een boedelscheiding onvermijdelijk. Het grafschrift voor België ligt al klaar. Maar what about Brussels? En wat en hoe ga je verdelen?
Al geruime tijd wordt over het Vlaams cultureel erfgoed gefilosofeerd onder de noemer ‘Collectie Vlaanderen’. Maar wat doe je met het Vlaams kunstpatrimonium van de ‘federale’ museale en culturele instellingen, of met de Muntschouwburg en het Paleis voor Schone Kunsten (Bozar)? Dat is politiek nog nooit ter sprake gekomen. Sterker nog: Vlaamse politici hebben dat altijd verwaarloosd.
Door de opeenvolgende staatshervormingen wordt het land verder opgedeeld. Voor een buitenlander vertoont de Belgische politiek zich als een onontwarbaar kluwen van institutionele compromissen. Aan weerszijden van de taalgrens wordt door de taalgemeenschappen verschillend en tegelijk ook heel divers over hervormingen nagedacht. Ook over Brussel of over cultuur. “De discussie over Brussel, zijn grenzen maar vooral zijn bestuur”, schrijft cultureel ondernemer Hugo De Greef in het Vlaams-Nederlands Cultureel Tijdschrift Ons Erfdeel, “kent geen einde.” Het is een moeilijke stad. “Brussel is van de wereld.” Het is een multiculturele stad. Maar de Vlaamse en de Franse gemeenschap evenwel beschouwen Brussel aan de politieke onderhandelingstafel als een ‘conflictgebiedje’, een metropool die sommigen voor altijd willen opsluiten binnen zijn stadsgrenzen.
Brussel is, door de steeds maar uitbreidende Europese Unie, een internationale stad. Engels is de tweede taal in de Belgische hoofdstad. Er is ook een sterke allochtone gemeenschap, die “haar sociale achterstand met rasse schreden aan het inhalen is”. Dat heeft ook voor de Brusselse context en culturele politiek ingrijpende gevolgen.
Alle landen en regio’s van de Unie, maar ook de allochtonen, willen zich in de stad zo zichtbaar mogelijk – niet het minst cultureel – profileren. Op de theaterscènes, zegt De Greef (oprichter van het Brusselse Kaaitheater), figureren artiesten uit alle hoeken van de wereld. Het culturele aanbod is genereus, ook al wordt door de Vlaamse en de Franse Gemeenschap heel verschillend over culturele politiek gedacht. Vlaamse cultuurhuizen definiëren de stedelijke realiteit van Brussel kosmopolitisch, maar de Franstalige theaters zien die realiteit eerst als Franstalig en pas dan als multicultureel.
Brussel moet er uiteindelijk zelf voor gaan, concludeert De Greef, die sinds begin dit jaar als kabinetsmedewerker internationaal beleid voor de Vlaamse minister van Cultuur werkt. Maar laat dan vooral ook Europa meebesturen in dat hoofdstedelijke gewest Brussel, om “aan de stad de culturele grandeur te geven die er voor het rapen ligt”.