Hij bleef niet onopgemerkt. Schrijver Anton Dautzenberg heeft een groot talent om aandacht te generen voor zijn werk en zijn persoon. Deze maand verschijnt, als opvolger van de veelbesproken en – geprezen bundel Zwarte vogels kun je niet vreten, zijn eerste roman: Samaritaan. “Het leven is geen poëzie jongen.”

Achteraf lijkt het marketing van de briljantste soort. Die gewichtig aandoende schrijversnaam met de initialen aan het begin. Die waanzinnige titel. Het niet alledaagse uiterlijk van de bundel: een cover met het silhouet van twee zwarte handzagen op een witte achtergrond – genomineerd voor het beste boekomslag van 2010.

Wie zich A.H.J. Dautzenberg noemt, kan met gezag als buitenlandcommentator de toestand in de wereld gaan bespreken, als merknaam voor een schrijver bekt het niet geweldig. Een vlag als Zwarte vogels kun je niet vreten doet hoogst puberaal proza vermoeden. Gestileerd gereedschap verwacht je op een klusboek van VT Wonen of RTL’s Eigen Huis & Tuin, niet op het omslag van een literair boek. Trouwens: hoe suïcidaal is een schrijver die debuteert met iets onverkoopbaars als een verhalenbundel?

Nee, hier is geen sprake van de shock and awe-campagnes waarmee de kleine uitgeverij Vassallucci rond de eeuwwisseling de literaire wereld voorgoed veranderde en de lezers Lulu Wang en Heleen van Royen door de strot duwden, ook al waren hun pennenvruchten volgens veel critici nauwelijks te pruimen. Hier is de trukendoos opengedaan waarmee het boekenbedrijf sindsdien de consument bespeelt. Het succes van A.H.J. Dautzenberg en meer nog de buzz over de belofte die hij zou zijn hebben iets ongrijpbaars.

Kennelijk was de schrijver de juiste man op de juiste plaats op de juiste tijd. Misschien had de kritiek even tabak van al die debutanten en gearriveerde schrijvers die zich autobio graven op dorsvloeren vol confetti of op bedden met violen. Geheel in lijn met het oude Monty Python-motto ’and now for something completely different..’.

‘Het leven is geen poëzie, jongen. Je probeert aan het leven betekenissen toe te kennen, die er helemaal niet zijn. Probeer de werkelijkheid te accepteren zoals die is, dan doe je het goed.’

(Uit: ‘Wedgework III’, in: Vogels met zwarte poten kun je niet vreten)

Dautzenbergs stijl is rauw. Lezers met een zwakke maag kunnen Vogels met zwarte poten beter mijden. De schrijver stelt het leven inderdaad verre van poëtisch voor. Tegelijkertijd is hij de laatste die de werkelijkheid accepteert zoals die is. Integendeel, Dautzenberg speelt voortdurend met de vage grens tussen waarheid en verdichting, tussen realisme en surrealisme. Niet alleen in zijn boeken, maar ook bij de positionering van zichzelf als schrijver.

Wat gemeend is en wat gespeeld, blijft meestal vaag. Dautzenberg stelt het publiek voor Reviaanse raadselachtigheid. Zijn optreden doet ook sterk aan dat van Arnon Grunberg denken, die ook bij voortduring mensen in vertwijfeling achterlaat. Voor de VPRO-gids zou Dautzenberg Grunberg zelfs geïnterviewd hebben en daarbij met veel liefde een van diens mee-eters hebben uitgeknepen. Opnieuw: wat is waar? Weinig waarschijnlijk. In dezelfde reeks moest een pukkel van Opzij-oprichter Cisca Dresselhuys eraan geloven, terwijl hij ook uitweidde over haar ‘jetsers’.

De Magere Heinsmurf op mijn bureau kijkt mij grimmig aan. De zwarte cape, donkere wenkbrauwen en zeis contrasteren met het blauw.

(Uit: ‘Staal’, in: Vogels met zwarte poten kun je niet vreten)

Absurdisme in het Nederlands taalgebied schijnt niet mogelijk te zijn zonder smurfen. Ook de ik-figuur in Dimitri Verhulsts De helaasheid der dingen schaft een blauwe dwerg aan (in zijn geval een met ‘een grote Duitse bierkroes in zijn hand’). Het werk van de tekenaar Gummbah is vergeven van de ontspoorde, rondneukende smurfen.

Ook Gummbah resideert overigens in Tilburg, waar Dautzenberg na zijn Limburgse jaren neerstreek. In de wat troosteloze Brabantse stad tiert het absurdisme welig. Een tijdschrift als De Bedenkelijk Kijkende Grondeekhoorn kwam daar van de grond. Net als een festival voor absurdisten. In Tilburg gebeurt het. Dautzenberg resideert in Tilburg-Noord, troosteloosheid in het kwadraat. Mogelijk ook nog vruchtbaarder grond voor absurdisme.

Hij was actief in de Tilburgse absurdisten-scene onder het pseudoniem Troy Titane en manifesteerde zich als schrijver, tekenaar en niet alledaags performer.

In Vogels met zwarte poten komen de nodige absurdistische clichés voorbij. Naast de smurf ook de onontkoombare vuiligheid (alle soorten lichaamssappen komen wel zo’n beetje aan bod), misvormingen en ongemakkelijke seks met een jong meisje, ’s lands bekendste heilsoldate en ‘terminale temeiers’. Dautzenberg schroomt ook hier niet om leentjebuur te spelen bij Gerard Reve. Over een lange vrouw met een zwevende tred schrijft de auteur: ‘Overdreven en aanstellerig vinden sommigen – hoogst erotiserend als u het mij vraagt. Dat doet u weliswaar niet, wat ik kan waarderen, ik hou van gepaste afstand, maar het moet toch gezegd worden.’ Van Oekeliaanse omhaal van woorden die zou uit de pen van Wim T. Schippers had kunnen vloeien.

Natuurlijk, zijn vader oefent! Hij is dus nog altijd lid van het harmonieorkest. Wat heeft die jongen een hekel aan dat dorpse gedoe. Kleinburgerlijk getrompetter in een soepkom. Bah! Vooral de uniformen vindt hij verschrikkelijk. De protserige kwastjes op de schouders.

En de petten! Het merendeel van de leden heeft de oorlog bewust meegemaakt. En dan toch geüniformeerd door de straten marcheren met de kin omhoog. Hij begrijpt ze niet.

(Uit: ‘Glückauf!’ in: Vogels met zwarte poten kun je niet vreten)

Plots staat de jongen in het hierboven genoemde verhaal oog in oog met een mijnwerker. ‘Een lantaarn op zijn hoofd. Een mijnlamp in de ene hand, een houweel in de andere.’

In de bundel van Dautzenberg, 43 jaar geleden geboren in Heerlen en opgegroeid in Schaesberg, zijn meer verwijzingen naar Limburg te vinden. Zo dient bij één verhaal een wedstrijd van Ajax tegen Roda JC als decor.

Nog zo’n overblijfsel van een jeugd in de Oostelijke Mijnstreek: achterin Vogels met zwarte poten noemt de auteur naast Albert Camus, W.F. Hermans, Edgar Allan Poe en Bret Easton Ellis ook Katja Ebstein als een van zijn inspiratoren. De roodharige Schlagerzangeres fascineerde de schrijver al jong, naar zijn zeggen vanwege haar “stoute bips en spitse tietjes”. Haar lied Theater, Himmel und Hölle zugleich figureert in een van Dautzenbergs verhalen.

‘De stap van het abstracte denken naar het wilde denken is niet zo groot.’ (Uit: ‘Het wilde denken’, in: Vogels met zwarte poten kun je niet vreten)

Het merk Dautzenberg is misschien niet het resultaat van een uitgekiend marketingplan van de verkoopafdeling van uitgeverij Contact, zelf kent hij wel het klappen van de zweep. De schrijver studeerde economie en voorziet ook in zijn onderhoud door het vervullen van commerciële (schrijf)opdrachten voor bedrijven. Verkopen, ook het verkopen van zichzelf, moet een beetje tweede natuur zijn.

Op de een of andere manier is Dautzenberg in korte tijd uitgegroeid tot een van de lievelingetjes van de literaire critici. Zijn vorige boek werd – opmerkelijk voor een verhalenbundel en een debuut – vrijwel overal besproken. Zijn voor deze maand aangekondigde roman Samaritaan staat al ver voor verschijnen volop in de schijnwerpers. Alleen al in NRC Handelsblad regende het prominente vooraankondigingen: een plekje in een select rijtje van boeken om naar uit te kijken. Een halve pagina interview in het kader van een serie De krant in 2011.

Samaritaan is net als Vogels met zwarte poten in weinig standaard: geïnspireerd door De goddelijke komedie van Dante Alighieri, louter dialogen en met een de donatie van een nier als onderwerp. Alleen al de raadselachtigheid rondom dat laatste thema (autobiografisch of verdichting?) staat garant voor nieuwe publiciteit. Circus Dautzenberg lijkt rijp voor de talkshows.