Tot voor kort was vilt een synoniem voor truttigheid. Hoeden, theemutsen en pantoffels werden ervan gemaakt. Ontwerpster Claudy Jongstra geeft de oudste textielvorm nieuwe allure. De kostuums van Star Wars I zijn van haar hand, net als de wandtapijten in het Catshuis. Ze werkt samen met de modeontwerpers Donna Karan en Alexander van Slobbe en de architecten Jo Coenen en Rem Koolhaas. Intussen maakt ze naam als autonoom kunstenaar. “Ik kan altijd werken, het is het fijnste wat er is.”
Met vilt kun je zelfs een fietsenstalling maken
Haar welkomstwoord is een verontschuldiging. De verwarming in haar studio, vijf passen verwijderd van haar woning in het Friese gehucht Spannum, is defect. Het zal niet lang duren, zegt ze, de monteur is onderweg.
Acht jaar geleden verhuisde Claudy Jongstra met haar werkplaats van Amsterdam naar het Friese platteland. Haar studio in de hoofdstad hield ze nog een tijdje aan, maar vorig jaar moest ook die eraan geloven. De dorpse rust en de weidse vergezichten komen haar concentratie ten goede, zegt ze. “Hier kan ik tenminste doorwerken.” En als iets kapot gaat, wordt het dezelfde dag nog hersteld, klinkt het twintig minuten later monter wanneer ze de verwarmingsmonteur uitgeleide doet. Dat kun je in Amsterdam wel vergeten.
Gevoel voor ambachtelijkheid is een andere reden waarom het haar hier zo goed bevalt. De verver van haar vilt zit in Harlingen, het handjevol Friese vrouwen die voor haar spinnen, wonen als het ware om de hoek. Verderop in de provincie schuift haar kudde Drentse heideschapen als een levende wolfabriek door het landschap. Ja, Claudy Jongstra is iemand die graag alles in eigen hand heeft.
Haar vrijwillige ballingschap heeft in elk geval niets te maken met haar wortels (haar grootouders kwamen uit Friesland). Zelf groeide Claudy Jongstra (Roermond, 1963) op in het Midden-Limburgse Echt. Ze ging naar Utrecht mode studeren aan de kunstacademie, waar ze in 1989 cum laude afstudeerde. Een kwart eeuw later is ze de ongekroonde koningin van het vilt. Haar werk wordt wereldwijd toegepast, van penthouses in Las Vegas tot het beroemde MoMA in New York, van de Parijse catwalks tot het Italiaanse designmerk Cappellini. Architecten gebruiken haar werk om akoestiek en leefbaarheid van hun gebouwen te verbeteren.
Uit Limburg heeft ze sinds haar vertrek niets meer vernomen. “Ik word nóóit gebeld”, constateert ze zonder verwijt. Toen ze enkele weken geleden in Maastricht was ter voorbereiding van een expositie in The Underground Gallery merkte ze hoe ze er zich op haar gemak voelde. “Het was als in de VS, waar de netwerken ook zo open zijn. Een ad hoc afspraak is er geen probleem. In Nederland is zoiets ondenkbaar, behalve in Maastricht. Daar herinnerde ik me weer waar ik vandaan kom.”
Na haar afstuderen werkte Jongstra vier jaar in de modewereld. Te beginnen in de confectie. Bij de herinnering trekt ze een vies gezicht. “Voor dat vak moet je uit ander hout zijn gesneden. Vijf keer per jaar een nieuwe lijn presenteren, je moet er andere zintuigen voor open hebben. Na vier jaar had ik echt het idee dat ik het verkeerde vak had gekozen. Een knoopje hier, een kraagje daar, vreselijk.”
Midden jaren negentig zag ze in het Textielmuseum in Tilburg een vilten nomadentent uit Mongolië. Ze kreeg er een eureka-gevoel bij, gekoppeld aan een opperste verbazing. “Hoe kon het bestaan dat nog nooit iemand met vilt aan de slag is gegaan?” Ze somt de unieke eigenschappen nog even op: vilt is vuurdovend, wandisolerend, goed voor de akoestiek, vuilwerend, waterafstotend en antibacterieel. De oudste textielvorm is nog steeds een ‘smart textile’, op tal van plaatsen inzetbaar. Maar voor de moderniteit werd vilt een synoniem van truttigheid. Hoeden werden ervan gemaakt en theemutsen en sloffen. En knielkussentjes in de kerk.
In 1996 leverde Jongstra vilt voor een show van de Britse ontwerper John Galliano. Een jaar later werden de kostuums in ‘Star Wars 1’ vervaardigd uit door haar geleverd materiaal. Later kwam daar de samenwerking met Alexander van Slobbe bij. “Niemand heeft meer gevoel voor vilt dan hij. Hij verconfectioneert het niet, wat de meesten anderen wel doen.”
Vooral door de akoestische eigenschappen wordt vilt inmiddels veel toegepast door architecten. Voor Claus en Kaan leverde Jongstra honderden vierkante meters vilt voor het bestuurs- en cultuurcentrum in Nijverdal, een gebouw met de allure van een eigentijdse kathedraal. Zonder haar vilt zijn de interieurs van het Lloyd Hotel (van MVRDV) en de Openbare Bibliotheek (van Jo Coenen) in Amsterdam ondenkbaar.
Haar doeken en panelen redden de akoestiek in de Kunsthal in Rotterdam en de vergaderzaal van de Nederlandse ambassade in Berlijn, allebei ontworpen door Rem Koolhaas. “Breng de zon in het gebouw”, luidde Jongstra’s opdracht. Ze nam de hartenkreet letterlijk en maakte samen met Marc Mulders twee banieren van vilt, geverfd met een extract van de reseda lutea, een plant waarvan de bloem haar gele kleur ontleent aan het aantal zonuren.
Haar succes heeft Jongstra’s experimenteerdrift alleen maar vergroot. Ze is ver gevorderd met het plantaardig verven van de wol en heft plannen voor een eigen plantage waar ze de planten die ze daarvoor nodig heeft zelf kan kweken.
De afmetingen van haar werk dwingen haar tot machinaal vervilten, het arbeidsintensief procédé waarbij plukken wol in bakken water tegen elkaar worden gewreven totdat de vezels in elkaar haken. Inmiddels heeft ze een viltmachine, ontworpen door pa Jongstra, een gepensioneerde wiskundeleraar/ werktuigbouwkundige die er voor uit Limburg werd ingevlogen.
De rest van de productie blijft handwerk. “We werken alleen samen met mensen die een vak beheersen. De ambachtelijkheid en de bezieling waarmee iets is gemaakt zie je en voel je. Het stemt nederig, en dat is goed.”
Jongstra’s fascinatie voor het materiaal is onuitputtelijk. Op een ijzeren tafel in haar studio staan schaalmodellen van een fietsenstalling die ze heeft ontworpen voor de faculteit diergeneeskunde van de Utrechtse universiteit. Met vilten dak – net als de Mongoolse tenten van tien jaar geleden. Inmiddels onderzoekt TNO welke coating de beste is om het vilt weerbestendig te maken.
Het zijn eisen die ze ook aan zichzelf stelt. Vier keer per week, om acht uur ’s ochtends, trekt ze haar hardloopkleren aan. Ze heeft het nodig, zegt ze, om haar hoofd vrij te maken. Rust is een haar wezensvreemd begrip. “Vorig jaar had ik kinkhoest, nu de ziekte van Pfeiffer. Maar het werk gaat door. Ik kan altijd werken, het is het fijnste wat er is. Het vervolmaken zit nu eenmaal in me. Ik ben van de 10+. Het is niet gauw goed genoeg.”
Door de vrijheid die ze vooral bij Amerikaanse architecten krijgt, ontwikkelt Jongstra zich steeds meer tot autonoom kunstenaar. Met een solo-expositie in de New Yorkse Moss Gallery haalde ze vorig jaar de cover van de New York Times. Twee verslaggevers reisden speciaal naar Friesland voor deze in hun ogen wonderlijke kunstenares.
Volgend jaar heeft ze samen met Marc Mulders een expositie in museum De Pont in Tilburg: een ‘Gesamtkunstwerk’ van beschilderd glas en vilt dat gaat over de afwezigheid van geloof, utopie en liefde in de moderne samenleving.
En dan is nog een project in Kröller-Müller met de jonge Eylem Aladogan (“een supertalent”) waar ze naar uitkijkt. Ze beseft dat ze niet de makkelijkste route heeft uitgestippeld. “Als autonoom kunstenaar heb ik tijd nodig om mijn weg te vinden. Het is wezenlijk anders dan werken in opdracht. Het is een echte soloreis.”