Eigenlijk is met een cordon sanitaire in Nederland weinig nieuws onder de zon. Politieke partijen sluiten elkaar al uit sinds mensenheugenis. Toen de PVV begin dit jaar in de peilingen de grootste partij was, en PvdA-politicus Frans Timmermans zo’n cordon rondom Wilders c.s voorstelde, was het land te klein. Van Timmermans werd op dit front niets meer vernomen.
In deze mini-special zet Zuiderlucht de voors en tegens van zo’n cordon sanitaire op een rij. Thomas von der Dunk bijt het spits af met een historisch onderbouwd essay. Tom Naegels raadt een cordon, gezien de ervaringen in Vlaanderen, af. Cyrille Offermans meent dat zo’n cordon, ondanks de nadelen, er toch moet komen.
Plotseling is het ook een thema geworden in het Nederlandse politieke debat: het cordon sanitaire. De opkomst van de PVV de afgelopen jaren heeft ook in Den Haag, met het oog op de komende verkiezingen, de vraag doen rijzen: kan er straks wel in een regering worden samengewerkt met een ondemocratisch georganiseerde partij die een basisbeginsel van onze moderne rechtsstaat – voor de wet zijn alle burgers gelijk – ter discus¬sie stelt? Of is het juist ondemocratisch om een partij die op
behoor¬lijke kiezerssteun mag rekenen, principieel uit te sluiten? Wordt daarmee niet ook aan de kiezers van die partij de boodschap gegeven: U doet er gewoon niet toe?
In België en Oostenrijk worstelt men al langer met die vraag, evenals bij tijd en wijle in sommige Duitse deelsta¬ten. In België staat het Vlaams Blok, inmiddels tot Vlaams Belang herdoopt, ongeacht een vrij stabiele aanhang van een vijfde van de Vlaamse kiezers continu buitenspel. In Oostenrijk mocht de rechtsradicale FPÖ tien jaar geleden meedoen, wat Wenen meteen op een politiek isolement binnen de EU kwam te staan – een boycot die overigens al vrij snel van tafel verdween omdat zij de Europese besluitvor¬ming zelf bleek te verlammen. Electoraal was het resultaat voor de FPÖ desastreus: zij bleek volslagen incompetent, werd bij volgende verkiezingen hardhandig afgestraft en viel in twee brokken uiteen – net zoals de LPF in Nederland na en door regeringsdeelname na de postume verkiezingszege van Fortuyn in 2002.
In de naoorlogse Bondsrepubliek werd de communistische KPD – die meteen ook met een boycot door de anderen te maken kreeg – al snel verboden; andere radicale, als verfassungfeindlich beschouwde partijen werden door de in 1953 ingevoerde vijf-procents-drempel buiten het parlement gehouden. Wel bleken vooral na de Duitse Hereniging bij diverse deelstaatverkiezingen uiterst rechtse ¬partijen succesvol, waarbij het voor de ‘gevestigde partijen’ bij voorbaat buiten kijf stond dat daarmee vanwege hun ondemocratische karakter geen coalitie kon worden aangegaan. Toen de Groenen een rol begonnen te spelen heeft de CDU, door deze als anarchis¬tische ‘Chaoten’, als gevaar voor de stabiliteit van het land weg te zetten, jarenlang getracht om de SPD te beletten met hun hulp aan een parlemen¬taire meerderheid te komen; de SPD durfde ook lang uit angst voor kiezers¬verlies ter rechterzijde een dergelijke samenwerking niet aan, omdat de CDU met schrikbeelden over een ‘rood-groene-chaos’ electoraal scoren kon.
Een opvallen¬de wending in de tactiek van de CDU trad in dit opzicht op toen de PDS (nu Die Linke) de kans kreeg een cruciale rol bij meerderheidsvor¬ming te spelen. Plots werden de Groenen door de christen-democraten als netjes omarmd, en werd op hen een beroep gedaan om als ware democraten toch vooral niet met de socialisten samen te werken. Nog bij de laatste deelstaatverkiezingen had het jarenlange rechtse thema van ‘rood-groene chaos’ voor dat van een ‘rood-rode-chaos’ plaats gemaakt.
Ook in Nederland zijn pogingen tot een cordon sanitaire niet nieuw. Vanaf het begin werd de SDAP – vanaf de invoering van het algemeen kiesrecht stabiel goed voor ruim twintig procent van de stem¬men – door de confessionele partijen in feite van samenwerking uitge¬sloten, althans tenminste op landelijk niveau. “Niet dan in uiterste noodzaak”, aldus het uitgangs¬punt van RKSP-fractieleider Nolens, waarvoor indertijd de ‘Vergissing van Troelstra’ hem een dankbaar argument in handen gaf. In de politieke prak¬tijk doet dat argument (met de naoorlogse rooms-rode coalitie van Drees en Romme als uitzondering) onuitgesproken nog steeds opgeld. Als het even kan, regeert het CDA over rechts, ook omdat bij regeren met de PvdA een grotere
electora¬le leegloop richting VVD dreigt dan in het omgekeerde coalitiegeval. De PvdA mocht alleen meedoen op die momen¬ten dat met de VVD geen stabiele meerderheid te vormen viel (in 1973, 1981, 1989 en 2006).
Die sleutelpositie van het CDA werd natuurlijk versterkt doordat PvdA en VVD elkaar decennia lang uitsloten, omdat de sociaal-economische tegen¬stellin¬gen een werkbare regering inhoudelijk onmogelijk zouden maken. Pas met Paars werd in 1994 die wederzijdse ban doorbroken. De enorme nederlaag van het CDA maakte zowel een voortzetting van de zittende CDA-PvdA-coalitie, als een nieuwe CDA-VVD-coalitie getalsma¬tig onmogelijk. D66-leider Hans van Mierlo kwam in een sleutelpositie terecht en dwong bij Kok en Bolkestein een regering zonder confessio¬nelen af. Na acht jaar leverde die combinatie, vanwege toene¬mend gebrek aan ideologisch profiel voor PvdA en VVD een desastreus electoraal resultaat.
Opvallend overigens dat indertijd, toen Den Uyl en Wiegel elkaar nog uitsloten, niemand daar principiële kritiek op had, en met de kreet ‘ondemo¬cratisch’ niet werd geschermd. Er werd hooguit gezegd dat het niet erg verstandig was, omdat daarmee het CDA opper¬machtig werd gemaakt en beide partijen makkelijk tegen elkaar uitspelen kon.
Nu ging het daarbij natuurlijk niet om een volledig cordon sanitaire, of een oproep daartoe, maar om de uitsluiting van de ene partij door slechts één andere – en bovendien wederzijds. Maar daarin verschilde dat niet wezenlijk van wat nu door sommigen ook als cordon sanitair en ondemo¬cratisch gedrag wordt betiteld: de recente uitsluiting van LeefbaarRotterdam en de PVV op locaal niveau in Rotterdam, Den Haag en Almere door de PvdA. De begripsverwarring – twee verschillende zaken (uitsluiting door één partij en een cordon sanitaire door allen) op één hoop gooien en vervolgens als regenteske min¬achting van de volkswil betitelen – wordt evengoed aan de zijde van de ‘slachtof¬fers’ gecreëerd.
Waarbij opgemerkt moet worden dat Leefbaar¬Rotterdam in 2006 even¬goed de PvdA van samenwerking uitgesloten had, hetgeen toen in haar ogen kennelijk nog geen ‘regenteske minachting van de volkswil’ heette. En dat de PVV, toen zij ver vóór de verkiezingen op grond van de peilin¬gen in een premature overwin¬nings¬roes ook als duidelijke doelstellig had om de PvdA eruit te gooien. In dat opzicht is het dus wel de pot die de ketel wat verwijt.
Als gezegd: al dan niet wederzijdse uitsluiting van samenwerking is in de Nederlandse geschie¬denis niet nieuw. De SDAP begon pas geaccepteerd te raken op het moment dat de andere partijen een nieuwe dreiging ontwaar¬den, in de vorm van de NSB, die in 1937 met vier zetels in de Tweede Kamer kwam. Die opkomst leidde niet alleen tot een soort ambtenarenbe¬roepsverbod voor NSB-ers, maar in de parlementaire praktijk ook tot een soort cordon sanitaire. Na de oorlog kon er vanwege collaboratie geen sprake van zijn dat de NSB-Kamerleden zouden terugkeren; de partij werd gewoon verboden. Wel kon de Zwarte Weduwe van de als
oorlogsmisdadi¬ger geëxecuteerde Rost van Tonningen nog tot haar dood aan zijn Kamer¬lid¬maatschap rechten ontlenen ten aanzien van haar pensioen.
Na 1945 meldde zich, met de Koude Oorlog, al snel een nieuwe gegadigde voor een cordon sanitaire: de CPN, ook voortdurend door de BVD in de gaten gehouden. Geen sprake van dat haar fractieleider in veiligheidszaken kon worden gekend: van de ‘Commis¬sie Stiekem’ was hij geen lid, ook al scoorde de CPN in 1946 bij de verkiezingen meer dan tien procent, aanmerkelijk meer dan de toenmalige voorloper van de VVD, waarvan de aanvoerder vanzelfspre¬kend wel in deze kamercom¬missie zitting had.
Na de communistische coup in Praag in 1948 volgde op en buiten het Binnenhof een reactie die inderdaad als een soort cordon sanitaire begrepen kon worden: de CPN kwam in een volstrekt isolement te verke¬ren, en werd bijvoorbeeld in Amsterdam – in strijd met de toen overal gangbare tradities van afspiegelingscolleges – uit het stadsbestuur gezet. Voor de goede orde: de CPN kon aanvankelijk op bijna een derde van de kiezers in de hoofdstad rekenen – aanmerkelijk meer dan de Fritsma’s nu binnenhaalden in de Flevopolder en de hofstad. Pas midden jaren zestig was de Koude Oorlog zover geluwd dat de CPN niet meer als dusdanig staatsgevaarlijk ondemo¬cratisch werd beschouwd dat zij aan de Amstel uit B&W moest worden geweerd.
Van landelijke regeringsdeelname kon echter geen sprake zijn. Nadat de daarop gerichte communisti¬sche verkiezingsleus van 1977 – ‘Van Agt eruit, de CPN erin’ – voor de CPN zelf in een electorale nederlaag en ten aanzien van de kabinetsvorming in zijn tegendeel was verkeerd, ging de partij ruim tien jaar later op in Groen¬Links. Wel werd, juist in 1977 (maar ook nog wel eens later), de Staphors¬ter variant overwogen om CDA en VVD aan een rechtse meerder¬heid te helpen, wat dus samenwerking zou vergen met de eveneens op voet van oorlog met de democratische grond¬beginselen verkerende – want de (vrouwelijke) helft van het electoraat uitsluitende – SGP. Maar dat werd toen kennelijk minder als een probleem beschouwd.
De rechtsradicale voorlopers van de PVV in de jaren tachtig, als de Centrumpartij en de Centrumdemocraten van Janmaat, werden in de praktijk altijd door een soort cordon sanitaire getroffen. Samenwerking was uit den boze en als Janmaat sprak liep vaak de halve Kamer weg. Alleen ging het hier electoraal om een splinter, dus voor de machtsvraag na verkiezingen was dat allemaal niet erg relevant.
Dat nu is met Wilders anders: die vormt sinds 2006 een electorale factor van belang en wordt dat na de komende verkiezingen nog meer – ook al is de kans dat zijn partij de grootste wordt inmiddels tot nul geredu¬ceerd: hij mag, in de opiniepeilingen gestaag wegzak¬kend, straks al blij zijn met een vierde plaats. Maar het zorgt ervoor dat, anders dan in de tijd van Janmaat, de oproep tot een cordon sanitaire nu wel een heikele politieke kwestie geworden is: zonder de PVV valt voor CDA en VVD met geen mogelijkheid te regeren, en zou zo’n cordon sanitaire beide partijen dus uitleveren aan links.
Vandaar dat Balkenende en Rutte bij de vraag naar eventuele samenwer¬king met de PVV voortdurend onder tafel duiken. Sluiten zij die uit, dan kunnen ze een CDA-VVD-coalitie vergeten. Omarmen ze de mogelijkheid, dan zijn ze steun en stem van consequente PVV-critici als Van Agt en Aantjes bij voorbaat kwijt.
Thomas von der Dunk (Soestdijk, 1961) is cultuurhistoricus en publicist. Hij promoveerde in 1994 op een proefschrift over de politieke en ideologische aspecten van de monumentencultus in het Heilige Roomse Rijk.