De Helmut is 134 meter lang, 22 meter breed en heeft een diepgang van bijna negen meter. Aan boord is plaats voor 868 containers. Niet geschikt voor cruisevaarders, wel voor An Olaerts, die zich inscheepte voor Oslo en terug. Ze sliep in een eenmanskajuit op dek C, met zicht op zee en verder niets. “De Helmut meerde aan met een trage kontzwaai. Met een netto gewicht van 11.000 ton was het bijna een gebaar van tederheid.”
Er was eens een gepensioneerde scheepskok op een strand in Spanje. Aan de einder voer een containerschip. Hij wenste dat hij nog één keer mee aan boord kon. Terug thuis ging hij met rederijen aan de correspondentie. Of hij niet mee mocht als passagier. Dat kon. En het bleef kunnen. Op de duur had Willem Schinkel een reisbureau in Zwolle, speciaal voor rare vakantiegangers, mensen die toerist willen zijn, wars van het toerisme. Op een containerschip is zoiets simpel. Het gaat namelijk niet om de passagiers. Het gaat om de containers. Het gevolg is iets wat comfortabel tegen onverschilligheid aanleunt: rust. Plus zee en traagheid maakt samen een oefening voor de postmoderne wilde. Overgave is het toverwoord. Ik gaf over op dag twee.
Alleen in de officiersmess
Aan boord van een containerschip dient men te voorzien in eigen tijdverdrijf. Er is geen bar, geen muzikaal duo en niemand wordt verliefd op de kapitein. Zo kwam het dat ik met een koffer vol boeken in het pendelbusje zat. We reden langsheen het Delwaidedok in Antwerpen en de loods naast mij noemde de Helmut een klein bootje. Ik kon zien waarom. De Helmut lag aangemeerd achter de MSC Fabiola. Ik heb nog nooit zulke grote letters gezien als op de zwarte flank van dat schip. Die M was reusachtig, net als de bezwaren van mijn moeder. Zijn vond mijn plan een ellendig plan. Ze wilde niet eens uitleggen waarom. De gedachte aan de eenzaamheid van haar kind maakte haar ziek. Ze wilde er niet aan denken, laat staan dat ze erover wilde praten. In het Kattegat zitten geen piraten, zei ik nog. De zee is er te koud. En over de weinige minuten die het duurt om dood te gaan in het Kattegat, zweeg ik.
Een matroos sleurde mijn trolley over de loopbrug naar dek C. Het was een vriendelijk gebaar en dat was dat. De kapitein heette niemand welkom en ’s avonds was ik te laat voor het avondeten. Cookie werkte alle dagen van 5 uur ’s ochtends tot 6 uur ’s avonds. Of het mijn eerste dag aan boord was, vroeg hij, en hij zette een bord pasta op tafel. Ik zat alleen in de officiersmess en at.
Wang op de wc-bril
Keuze was er nauwelijks. Je kon eten of niet eten, kotsen of jezelf overgeven aan het ritme van de boot. De tweede avond at ik niet. Ik stond op de smalle trap naar het benedendek en wist: dit red ik niet. Ik schuifelde terug naar mijn hut, slikte een Touristil en werd zeeziek. Het stormde in het Skagerrak.. Mijn jas aan de kapstok hing voortdurend scheef en de opstaande rand van mijn bed bewees zijn nut. Met grote concentratie probeerde ik alle bewegingen te slim af te zijn. Het lukte niet. Een lade onder mijn bed braakte zichzelf uit over de vloer en zelf schoot ik de badkamer in voor nog een rondje kokhalzen. Ik lag met mijn wang op de wc-bril, keek een visje aan in de golven van het douchegordijn en meende de Helmut op enige frivoliteit te betrappen. Tot nog toe beperkte de opsmuk zich tot het antislipmatje onder de broodrooster in de mess. Functioneel was troef, tot de verveling toesloeg. De zevendaagse sleur van de Helmut draaide aan het wieltje van mijn fantasie. Met een eindeloze horizon werd ik de turner van mijn eigen warwinkel. Ze zeggen dat individualisme hoogtij viert in deze tijd, maar dat is allemaal gelogen. De wereld is een splinterbom van weetjes, glitters en knalaanbiedingen. Stilstaan bij jezelf is het allerlaatste, maar op de Helmut is het het eerste gebod. Om vier uur in de ochtend viel ik leeg in slaap.
Een gebaar van tederheid
Toen ik wakker werd voelde ik me een kind in een wieg, met niets dan vertrouwen in the hand that rocks, nu ja, het is leuk om jezelf een keer van alle neoliberale verantwoordelijkheid te ontslaan. Na het ontbijt maakte ik voorzichtig een wandeling op het dek: 134 meter naar voren, een scherpe bocht op het voorsteven en 134 meter naar achteren. De containers stonden metershoog opgestapeld tegen de blauwe lucht. Er was maar één tijd die telde, hun tijd. We voeren een knoop of 20, nog geen 35 kilometer per uur. In de haven van Oslo verwachtten ze ons, of toch de goederen aan boord. De Helmut meerde aan met een trage kontzwaai. Met een netto gewicht van 11.000 ton was het bijna een gebaar van tederheid. Ik stond me op het dek te verbazen over de subtiliteit van de Russische kapitein met de gouden tand. En voorts was daar mijn naakte ongeduld. De kade zien en dan nog anderhalf uur moeten wachten was een opgave. Het duurde en het bleef duren. Ook toen we met containers vol Noorse graniet terug naar Antwerpen gingen.
Duitse jazzriedeltjes
De motor van de Helmut startte met de hatsjie van een olifant. Daarna rommelden er darmen en sloeg de propeller aan. In de machinekamer was ene Detlev S. aan het werk, een Duitser van 68 jaar met een vrouw die haar hele leven niet aan boord van zijn schip had willen komen. Hij had een snor en hij zei niet veel. Hij had zich zijn 68-jarige leven anders voorgesteld. Ik hoorde hem na zijn shift een keer Duitse jazzriedeltjes uit de jaren vijftig draaien op het kapiteinsdek. Voorts bromde de motor aanhoudend. Het geluid wiegde me in slaap. Wanneer ik niet las of op het dek naar de zee staarde, sliep ik. Nog een mogelijkheid was zonnebaden op het voordek met mijn rug tegen een container. Daar dacht ik aan het graniet waar ze in Antwerpen naar uitkeken, voor keukenbladen en grafstenen. De Helmut trok een spoor van luchtbellen in zee. Het mocht geen klieven heten. Graniet is de hardste steen op aarde, makkelijk een miljoen jaar oud en de einder gaf urenlang geen krimp. Dat was nu rust, leek me, het besef dat je een wriemelig onbenul bent aan boord van een schip met een miljoen jaar tijd aan boord. De steen woog door en ik was zo licht als een vakantie etymologisch hoort te zijn, leeg voor even.