Kunnen we het even hebben over de hardnekkige bekaktheid van veel Nederlandse schouwburgen? Als ik niet zo dol was op de magie die zich op hun podia voltrekt, zou ik met een grote boog om ze heen lopen. Zo’n beetje alles wat zich in de foyers voor en na een voorstelling afspeelt, voelt ongemakkelijk. De semi-deftige ontvangst, de pretentieuze playlists, de naargeestige portretten van overleden theaterdirecteuren, het passief agressieve gedrag van barpersoneel als je het waagt om twee bitterballen van hun zilveren schaal (ik bedoel plateau) te pakken; het wordt je verdomd lastig gemaakt je te ontspannen temidden van al die stijfheid.
Een stijfheid die suggereert dat het er in de schouwburg toe doet hoe je bent opgevoed, opgeleid en of er een zilveren lepel uit je mond steekt. En nog steeds vragen theaterdirecteuren zich af waarom de zalen halfleeg en de bezoekers grijs zijn en waarom het maar niet wil lukken met die inclusiviteit. Maar als zelfs ik, als regisseur werkzaam bij een groot gezelschap, moeite heb om me op mijn gemak te voelen in de schouwburg, hoe hoog moet de drempel dan wel niet zijn voor mensen die zelden of nooit binnen zijn geweest? Waarom verschilt de sfeer in een schouwburg zo gigantisch van die in een bioscoop of filmhuis?
Misschien heeft het te maken met het schrijnende contrast tussen ideologie en uitstraling. Directeuren hebben de mond vol van het theater als gemeenschapshuis, maar gaan intussen prat op chique avondjes met bobo’s en bubbels. Als je écht vindt dat theater voor iedereen is en geen elitaire hobby, moet je een radicaal andere sfeer creëren voor je publiek.
Ik wil een sprankelende, feestelijke première-uitnodiging, niet een brief die doet vermoeden dat ik mag toetreden tot een exclusieve herensociëteit. Ik wil guerrilla-optredens van jonge performers in de hoeken van de foyer zien in plaats van met koffie en koekjes naar Sjostakovitsj luisteren. Ik wil barpersoneel dat losjes en spontaan met me omgaat in plaats van harkerige jongens die zich gedragen alsof Máxima elk moment uit het damestoilet tevoorschijn kan komen. Ik wil dat iedereen die leeft onder de armoedegrens gratis binnenkomt. Ik wil dat de borrelhapjes worden uitbesteed aan de Turkse bakker of Anita’s oliebollenkraam. Ik wil een huis-dj. Ik wil dat voorstellingen toegankelijker worden voor doven en blinden. Ik wil een enthousiasmerende aankondiging van de voorstelling die ik ga zien van een meisje met microfoon. Ik wil nagesprekken geleid door lokaal presentatietalent in plaats van door een lijzige dramaturg. Ik wil met zijn allen in de kroonluchters hangen tot ze neerstorten. Ik wil een beeldenstorm in het Nederlandse theater. Én ik wil naar een schouwburg in de provincie kunnen waar ze níet vinden dat ze door het programmeren van Najib Amhali al genoeg aan diversiteit hebben gedaan. Kom óp, culturele sector!
Het spijt me als ik al te aanvallend klink. Ik wil slechts het medium dat ik zo verschrikkelijk liefheb met zo veel mogelijk mensen delen. Want ik weet dat het kán. Ik heb foyers in Duitse theaters die eruitzagen als fabriekskantines zien uitpuilen met een divers publiek.
Ik heb het niet over renovaties, ik heb het over een mentaliteitsverandering. We moeten de cultuur keer op keer blijven openbreken, anders zullen we onvermijdelijk worden afgebroken.