In het dorp waar ik ben opgegroeid staat een kerk. Tot het moment dat ik besloot dat religie toch-niet-helemaal-mijn-ding was, heb ik in dat gebouw momenten van puur geluk beleefd. De kerk was de theaterzaal van mijn leven voor ik wist wat theater was. De enige plek waar me in die tijd een totaalervaring werd geboden die het alledaagse oversteeg: het glas in lood als een uitgekiende lichtshow, de gouden kelk als een metaforisch rekwisiet, de hemelse klanken van een Grieks koor aan misdienaars, om nog maar te zwijgen over de meesterlijke kostuums. Maar de fabelachtige verhalen over het menselijk falen fascineerden me het meest.

Zowel de kerk als het theater kunnen alleen bestaan bij de gratie van een collectief verlangen van mensen om zich te laten meeslepen door een verhaal; om tot een betovering, vervoering of inzicht te komen. Ik heb de kerk voor het theater ingeruild omdat het uit min of meer dezelfde elementen bestaat, min de dogma’s. Het samen geraakt willen worden door onszelf weerspiegeld te zien blijft in tact.

Theater is de kunst van de kwetsbaarheid. Als je je op het podium verspreekt of keihard op je bek gaat, is dat precies wat er had moeten gebeuren. Je kan geen tweeëntwintigste take opnemen of er violen overheen dirigeren. Iedere poging is onvoorspelbaar en onvolmaakt, net als het leven zelf. Je enige optie, als speler en als publiek, is om de gegarandeerde kwetsbaarheid te omarmen, in al haar tederheid en ongemak. Genadig te kijken naar die ploeterende mens op dat podium, die net als jij maar een doel heeft: het einde van de scène halen, zonder al te veel kleerscheuren.

Aan het begin van dit nieuwe decennium wil ik me wagen aan een hoopvolle voorspelling: de herwaardering van theater als kunstvorm en als nieuwe kerk van de seculiere samenleving. In een wereld die steeds verder digitaliseert zal de kunst van de kwetsbaarheid weer aan terrein winnen. Als we in 2029 de hele dag naar schermen kijken, ons werk uitoefenen in virtual reality en meer communiceren met artificiële intelligentie dan met mensen van vlees en bloed, kan ik me bijna niet voorstellen dat we niet opnieuw zullen verlangen naar een plek waar we onze menselijkheid kunnen vieren. De mens is en blijft een sociaal wezen, en het is maar de vraag of films, video’s en computergames zo aantrekkelijk zullen blijven als ons leven straks volledig is gedigitaliseerd.

Als we aan het eind van een werkdag uit onze cocon van schermen en projectie stappen, zullen we onbedwingbaar behoefte hebben aan een glimlach, een aanraking, het zien van een zweetdruppel op het voorhoofd van een onbekende. Iets dat niet is opgebouwd uit nullen en enen. Een plek waar je niet kan wegswipen of rebooten. Een plek voor zintuiglijkheid, spiritualiteit en menselijkheid. Een grasveld, een rivier, een theaterzaal. Waar we streven naar een waarachtig samenzijn. Waar we onze kinderen de schoonheid leren van imperfectie. Van het lopen van een blauwtje. Van bijten in een appel, ook als dat verregaande gevolgen heeft.

Ik ben theatermaker en optimist, ik kan alleen maar dromen. Ik wens u een prachtig en kwetsbaar nieuw decennium.