Onvermijdelijke komkommers, goed geplande hypes, de onstuitbare honger naar het Grote Geld en kunstenaars die zich daar met succes van afschermen: er komt wat voorbij als je met de krant van gisteren op een schaduwrijk plekje bent neergestreken.

Of het in de kunsten nu ook komkommertijd is, wilde laatst iemand weten. Mijn antwoord is me niet bijgebleven; de vraag schoot me te binnen toen ik een maand of anderhalf geleden, de officiële zomer moest nog beginnen, het kunstkatern van een buitenlandse krant las.

Het begrip komkommertijd suggereert, in de journalistiek althans, een gering aanbod aan nieuws. De ‘nieuwsmakers’ zijn met vakantie, na het zomerreces nemen ze hun metier weer op. Voor wie het had gemist: nieuws is niet wat door een onzichtbare hand over ons wordt uitgestrooid aan actuele gebeurtenissen en affaires, nieuws wordt gemáákt. Zonder nieuwsmakers geen nieuws.

Gevoel voor timing komt daarbij goed van pas. Wie publiciteit wil, lanceert zijn item op een moment dat de spoeling dun is, zoals nu, in de zomer. Onderbezette redacties leggen de loper voor je uit.

Niet eens vanwege de komkommertijd liet ik afgelopen vakantie de iPad thuis. Serieuze Nederlandse kranten zijn in het buitenland nog amper te krijgen, ik nam dus genoegen met de papieren versies van de buitenlandse kranten. Beter gezegd: ik verheugde me erop. Toen het zo ver was en ik achter zo’n ouderwets opengevouwen krant op een terras zat, dacht ik aan de dit voorjaar verschenen roman Ventoux van Bert Wagendorp. Daarin laat de schrijver een van zijn hoofdpersonen een krant halen in een Frans dorp, terwijl in hun gezamenlijke vakantiehuis de iPhones en de iPads door de kamer slingeren. “‘Klotedingen vermoorden mijn gevoel van afstand’, zei hij. ‘Voor zo’n iPad maakte het niet uit waar hij is. Die haalt moeiteloos de krant op, ook al zit je op de Zuidpool. Ik vind dat waardeloos. Wifi maakt verplaatsing zinloos. Ik heb liever de papieren krant van gisteren. Dat geeft je het gevoel van vertraging dat je soms nodig hebt.’”

Zeker in de vakantie is dat gevoel van vertraging een groot goed. Het maakt dan niet uit dat de krant een dag oud is, of dat het een vergaarbak is van breed uitgestald komkommernieuws.

Zo las ik half juni dus met veel genoegen het kunstkatern van de International Herald Tribune – die krant was het dus – waarin het nodige goed getimede zomernieuws in hapklare brokken werd opgediend. Op de voorpagina werd de lezer opgewarmd met een item over – who else? – Damien Hirst die naar verluidt in een opruimbui is. Er staat ons een catalogus te wachten waarin al zijn spot paintings, de schilderijen met de gekleurde bolletjes, worden gerubriceerd. Het werd verdorie tijd, met al die vervalsingen in omloop. Afgaande op recente verkopen doet zo’n bolletjesdoek tussen de 53.000 en 1,7 miljoen dollar, meldt de krant fijntjes. Er zijn er 1356 van in omloop – zodat we weten waar we het over hebben.

Verderop ging het over Art Basel, de moeder aller kunstbeurzen, en de turbulentie onder de kunsthandelaren. Het belangrijkste nieuws: onder de galeriehouders worden de rijken rijker en de armen armen. Net als in de rest van de samenleving dus. Nooit waren we beter opgeleid dan nu, en toch wordt de kloof tussen arm en rijk elk jaar groter. De sociaaldemocratische mantra dat onderwijs en scholing die kloof kleiner maken, kan eindelijk in de prullenbak.

Er was ook een artikel over de internationale erkenning van de vijftig tinten wit reliëfs van Jan Schoonhoven (1914-1994), de Delftse postbeambte die elke dag na werktijd aan de keukentafel met papier-maché, toiletpapier en verf een imponerend oeuvre bij elkaar fabriekte op panelen van triplex en hardboard. Schoonhoven hoorde tot de Nul Beweging, een groep kunstenaars die zich afzette tegen de overdaad aan kleurgebruik en emotie van de expressionisten van Cobra. Hoewel Zero, zoals de beweging buiten Nederland heette, erkend onderdeel is van de 20e eeuwse kunstcanon, komt de aandacht voor de wat minder bekende Nederlandse poot uit de lucht vallen. Of toch niet? Al enkele jaren was er vanuit de Amerikaanse kunsthandel een groeiende interesse in het niet bovenmatig geprijsde werk van Schoonhoven. Er werd flink ingekocht, waarna het oeuvre van de Delftenaar vakkundig werd gehypet. Inmiddels worden al werken voor meer dan een miljoen euro aangeboden, begeleid door flonkerende artikelen in gezaghebbende internationale kranten. De diefstal van twee Schoonhovens uit Museum Van Bommel Van Dam in Venlo, afgelopen voorjaar, heeft ongetwijfeld te maken met de plotse populariteit van Schoonhovens geometrische reliëfpanelen.

Uiteraard gaat deze zomer gaat veel media-aandacht uit naar de Biënnale van Venetië, de tweejaarlijkse hoogmis van de hedendaagse kunst. Komkommernieuws kunnen we het niet noemen, de berichtgeving over deze gigantische state-of-the-art presentatie, waar steeds minder valt te ontkomen aan de Echte Wereld. Traditioneel heeft zo’n biënnale wel iets van een reservaat. Tijdens de preview en het openingsweekend sluiten zo’n 25.000 feestende professionals zich op in de lagunenstad. Daarna volgen tot november nog zo’n 300.000 kunstliefhebbers van all over the world.

Het gevoel van een tweejaarlijks jamboree wordt echter minder. Net als in andere subculturen, zoals de sport, is de opmars van het Grote Geld niet meer te stuiten. Vooral Arabische landen laten zich gelden, met protserige shows die artistiek veelal weinig om het lijf hebben. Helemaal rimpelloos gaat die gestage uitbreiding (een week Venetië volstaat niet meer om het totale biënnale-aanbod onder ogen te krijgen) trouwens niet. Ook China, supermacht in wording, wil zich laten gelden. De culturele clash die dat oplevert, is veelzeggend en vermakelijk. Terwijl het nationale Chinese paviljoen wordt gefinancierd door de regering in Bejing, laat diezelfde regering in eigen land de site van de biënnale blokkeren. De grenzen van de artistieke vrijheid zijn duidelijk. De biënnale maakt deel uit van de internationale China-branding, toch komt die artistieke nieuwlichterij het land niet in, net zo min a lsGoogle, YouTube, Facebook en Twitter.

Het thema van de 55e editie van de biënnale is The Encyclopedic Palace, het encyclopedisch paleis. Het omslag van de expo-catalogus suggereert dat die titel gelezen moet worden als metafoor voor het hoofd van de kunstenaar: wat ligt er allemaal opgeslagen in dat hoofd, wat gaat er in om? Maar willen we dat eigenlijk wel weten? Gaat het er niet veel meer om wat die melting pot uiteindelijk oplevert? En dat daar een selectie van wordt getoond aan de buitenwereld. “Niets zo saai als het streven naar volledigheid”, zei de Duitse historicus Joachim Fest ooit, een boodschap die aan curator Massimiliano Gioni van deze biënnale niet zo besteed lijkt.

Och, laten we er niet te zwaar aan tillen. Zo’n thema is slechts een marketing tool, een steuntje in de rug voor curatoren, critici en journalisten. Een beetje kunstenaar weet curatorenklets en catalogusretoriek in een handomdraai dienstbaar te maken aan de promotie van zijn werk. Uiteindelijk, en daar heeft Gioni wel een punt, draait het allemaal om de individuele kunstenaar. De rest is humbug.

Stilstaan bij de individuele kunstenaar, dat kan bij uitstek bij de nationale inzendingen van België en Nederland tijdens deze biënnale. In het Belgische paviljoen heeft Berlinde De Bruyckere, bekend van het remonteren van menselijke en dierlijke karkassen, een gigantische hoop kreupelhout (van was) neergelegd. Een ontwortelde boom, neergevlijd in een verduisterde ruimte, krijgt de trekken van een gigantisch en tegelijk breekbaar menselijk lichaam, bijeengehouden met bandages van textiel en leer. Het zijn mislukte pogingen om de zaak in het gareel te houden, natuurlijk, maar de inspanningen liegen er niet om. De Bruyckeres werk is, als altijd, ontregelend, beangstigend, verontrustend en onheilspellend, maar ook louterend en vertederend. Een 21e eeuwse piëta: niet het geloof staat op het spel, maar de leefbare wereld.

Het werk van De Bruyckere gaat vergezeld van een tekst van J.M. Coetzee, de gelauwerde Zuid-Afrikaanse schrijver, over kreupelhout. Was dat nodig? Nee. De beelden van De Bruyckere – heeft iemand daar ooit aan getwijfeld? – zijn beter af zonder begeleidende tekst.

En dan is er, een deur verder, in het Nederlandse paviljoen, Mark Manders. Net als De Bruyckere gestaag sleutelend aan een oeuvre waarin bedachtzaamheid en subtiliteit gepaard gaan met ambachtelijkheid, vakmanschapen ouderwetse schoonheid: de enige context waarin conceptuele kunst geloofwaardig is. Manders is een kunstenaar die zijn kunst het liefst helemaal afschermt van de buitenwereld. In het Nederlandse paviljoen doet hij dat letterlijk, door de ramen af te plakken met papier van zelf vormgegeven en bedrukte kranten. Achter die ramen bevindt zich het gelukzalig vertraagde universum van Mark Manders.

Als het niet zo’n sleets en leeggeroofd begrip was, zou je Manders het archetype van de autonome kunstenaar kunnen noemen. Ik beken, ik ben een fan. Ik hou van zijn dode vossen, zijn muizen, zijn theezakjes, zijn zware, krakkemikkige meubels. Ik kan me totaal verliezen in dat zorgvuldig afgeschermde privé-universum. Of je er van houdt of niet, Manders geeft, zeker na de inzending van twee jaar geleden, weer invulling en richting aan een solitaire vorm van kunstenaarschap waarvan we het bestaan al bijna waren vergeten.

Het opbeurende van kunstenaars als De Bruyckere en Manders is, zo bedacht ik half juni op dat terras, dat hun werk geen dubbele agenda heeft. Je kunt er onbevangen in opgaan, het heeft dat aangename gevoel van vertraging in zich dat, net als de inmiddels dichtgevouwen krant van gisteren, uitnodigt tot reflectie. Door hun presentatie lijken ze zich te onttrekken aan de rat race die deze biënnale in veel opzichten, helaas, is geworden. Ze zijn integer, en vormen zo dankbare tegenhangers van komkommerkoning Damien Hirst en de kunsthandelaren die vergeten helden van vroeger publiekelijk mogen afstoffen om ze vervolgens met vertienvoudigde prijskaartjes weer in de vitrines weten te krijgen.

55e Biënnale van Venetië – Het encyclopedische paleis. Van 1 juni t/m 24 november. www.labiennale.org